Hier op dit blog vind je verhalen over familie van me:

Es geht Voruber, is het verhaal dat mijn vader na de oorlog schreef over zijn tijd in Duitsland, waar hij verplicht te werk was gesteld. Mijn moeder zat alleen thuis met haar dochter die net ter wereld was gekomen, ze woonde in bij haar schoonouders.



Jetje en Jef Horemans


P.J. Horemans is het verhaal van mijn overgrootvader, die in augustus 1914 ten strijde trok tegen de Hun, P.J. vertrok naar de buurt van Namen om het land te gaan verdedigen, hij zou een 'klein Duitsken' meebrengen schreef hij aan zijn zoon, veertien dagen later was hij gesneuveld, getroffen door een Oostenrijkse 420 mm granaat.



8e linieregiment de Forteresse-3e bataillion
1e compagnie - Stamnummer: 48819

Es geht voruber

Het verhaal van een weggevoerde, verplicht tewerkgesteld in Duitsland

vlnr : Kees van den Berg, Arie van Meeteren,Bram Lelieveld, Jef Horemans
en de laatste is helaas een onbekende bezoeker

7 december 1942

De dag dat ik naar Duitsland moest vertrekken
In mijn eerste brief uit Hamburg aan ons Jetje schreef ik: "Toen ik in Antwerpen in de statie stond, voelde ik me zo alleen". Met mijn valiezen op het perron wachtend op de trein die me naar Duitsland zou brengen. Ik was op twee maanden na twintig jaar oud, pas getrouwd en mijn vrouwtje was bezig er voor te zorgen dat ik nog vader zou worden ook. Veel te jong, wilt ge zeggen en dat klopt als een bus, maar in die tijd bestond er nog geen pil, en andere voorbehoedsmiddelen werden door apothekers geweigerd aan jonge mensen. Seksuele voorlichting was praktisch onbestaande. Het was nog de schijnheilige tijd van de onbevlekte bruidjes en brave jongens die voor de eerste keer gemeenschap met een meisje hadden in het huwelijksbed. We waren zoals de meeste mensen van vlees en bloed, we hadden elkaar gevonden en van de eerste dag klikte het tussen ons. We voelden dat we elkaar nodig hadden, we zochten de liefde en genegenheid die we thuis slechts in kleine maten vonden, we voelden dat we voor elkaar geschapen waren, zoals dat zo mooi gezegd wordt. En zo kwam het dat we op een keer samen kwamen, we werden één, en het onvermijdelijke gebeurde. Ons huwelijk werd verhaast, we waren nog jong maar we zouden er ons wel doorslaan.
De start was slecht, het kon in de toekomst dus enkel beter worden.

Hoe het begon

Ik werkte in een tegelfabriek Carelithe, а la guerre comme a la guerre, en op een dag moest ik bij de baas komen, die me vertelde dat ik naar het Arbeitsambt moest, ik werd opgeeist. Ik werd verplicht tewerk gesteld in de heimat. Tussen Hamburg en Berlijn mocht ik kiezen en koos het dichtste. Zo kwam het dat ik op 7 december '42 op het perron stond en niet tegenstaande de drukte me alleen voelde. In de brief staat verder dat het in de trein al beter was, ik had reeds vrienden, maar dat is flauwe kul, nonsens, larie. Die eenzaamheid gaat nooit over, zolang ge weg zijt van diegene waar ge van houdt, daar ben je alle dagen mee bezig, de ene dag harder dan de andere. Je kunt er niets aan doen, ge zijt machteloos, ge kunt niets anders dan afvachten, dagen aftellen kan niet, ge weet niet wanneer de oorlog zal gedaan zijn. Je doet onverschillig, je houdt je groot tegenover de jongens in de kamer of op het werk, maar het liefst zou je in een hoekje kruipen en zitten jammeren als een kindje wiens moeder hem alle een laat voor de eerste keer in z'n leven. Als je dan in het lager eens op je bed zit en foto's bekijkt, dan voelt ge het als een kilte op je vallen, die eenzaamheid en je voelt het als een opluchting als de waterlanders over je kaken rollen. Het lost niets op, maar je kunt het niet tegenhouden, het moet gebeuren, zo simpel is dat.
't Was dus niet alleen in het station, 't was al die tijd, al die weken, maanden tot die ellendige periode voorbij was. Het ging over toen ik de 28e mei 1945 weer thuis kwam.

Dammtor - Verlof - Waltershof.

Het eerste lager waar ik in Hamburg terecht kwam, was een van het D.A.F. (Duits Arbeids Front) en was gelegen in de oude stad niet ver van het station Dammtor tussen de Karolinnenstrasse en Bei dem Kirchhoven. De barakken waren opgetrokken tussen de beplanting van een vroeger kerkhof, volgens de hoogte van de bomen was het toch een hele tijd geleden. Spoken hebben we er nooit gezien, alhoewel het er soms spookte, dat was dan gewoonlijk 's nachts als de R.A.F. overkwam om de scheepswerven te bombarderen of enkel overvlogen, zorgden voor alarm en gewoon ergens anders gingen stukken maken. In de kamers stonden acht stapelbedden, twee hoog. Twee lange tafels en de nodige krukken om te zitten. Tussen de bedden, onze kasten om persoonlijke spullen in op te bergen. In 't midden van de kamer een grote kolenkachel, maar kolen kregen we sporadisch, we moesten dus veel brandstof organiseren. Recht over onze kamer was de wasbarak, met douchen en lavabo's, hier was sommige dagen warm water en we hadden dus vlug in de gaten waar de kolen lagen. Met mensen van Belliard en Mercantile was het dus een koud kunstje om de sleutel van de kolenbergplaats na te maken. Dwars door het lager liep een brede weg, aan een kant stonden de woonbarakken, aan de andere kant de Lagerverwaltung t.t.z. barakken, infirmerie, keuken en magazijn. Met de ziekenzaal maakte ik na een paar dagen al kennis met kapot gelopen voeten. Goed begonnen is half gewonnen, zegt men dan.

Om naar de scheepswerf Howaldtswerke te geraken moesten we eerst 15 minuten tot aan de Landungsbrukke gaan, waar we de boot namen tot aan het werk. Van 8/12/'42 tot 8/3/'43 verbleef ik hier. Ik kreeg drie dagen verlof omdat mijn vrouw ziek was, ons Jetje had me de nodige doktersbewijzen gestuurd. Drie dagen was veel te kort natuurlijk, men was anderhalve dag onderweg, Thuis aangekomen was het dus mijn eerste zorg, verlenging van verlof te krijgen. Dat moest uiteraard altijd gebeuren met de nodige papieren van een dokter of van de gemeente toen we naar Deurne verhuisde. Iedere keer een stempel op mijn verlofbrief met de duur van de verlenging, tot een dokter het genoeg vond met al die stempels en me buiten smeet. Ik wou die Pruis wel wurgen, we moesten dus wat anders proberen. Nu de grote middelen gebruiken, ik nam geen briefje van een dokter, geen verlofbrief, Ik nam gewoon dus Jetje mee.

Meir 1

In de keldergang van Meir 1 hadden de controledokters, de Duitse natuurlijk, hun kabinet. We zaten een poosje te wachten, en ons Jetje werd onwel, de zenuwen of de vuile lucht in de gang want er zaten veel mannen te wachten. Ik sprak een Duitse verpleegster aan, die kwam kijken en liet mijn vrouw bij een dokter binnenstappen. Ik moest buiten blijven, goeie morgen... en ons Jetje sprak geen Duits. Dat wordt een ramp dacht ik, maar ja... ons vrouwtje had de bewijzen bij, ze was zoals we weten in gezegende toestand, zo noemt men dat dan. Een paar minuten later, de langste van mijn leven, komt ze buiten en stopt me een papier in de hand, met mijn vonnis dacht ik, terug Hamburg, maar nee, volgens dat bewijs, vond de dokter dat Ik beter bij haar kon blijven tot drie weken na de bevalling. Je moet het maar kunnen uitleggen he.
Weer een paar weken langer thuis. We hadden elkaar zo hard nodig die tijd. Maar ja, schone liedjes duren niet lang. Ons dochtertje was drie weken oud en papa Horemans mocht terug naar de heimat, want zonder hem viel de Howaldt stil en kan Fritsenland de oorlog niet winnen.

Operatie Gomorrha

De 6e juli '43 was ik terug in Hamburg. Ik meldde me weer in Lager Dammtor en daar wist men te vertellen dat al de mensen van Howaldt waren verplaatst naar een lager van de werf zelf. Ik moest dus verhuizen naar Waltershof, dat lag in de haven tussen zijarmen van de Elbe en de dokken, op de Rugenberger Damm. Het was een oud herenverblijf als een kasteel zo groot. De eetzaal, de wasruimten en infirmerie waren barakken die er bijgebouwd waren. Ik kreeg een bed en een kast toegewezen in een kamer voor 80 man. Wat een boel, we hadden zelfs geen tafels of stoelen. Het was gewoon een stapelhuis voor auslander. 's Morgens stonk het er als de pest. Dat mensen en dieren door overbevolking agressief worden, kon je hier merken. Je moest je spullen in 't oog houden of achter slot op bergen. Als we een brief wilden schrijven, moesten we dat doen in de eetzaal. Dan moesten we eerst een tafel afruimen, wat een hele karwel was als we pelpatatten gegeten hadden. De pellen en afval werden dan op een andere tafel gesmeten, we bleven dan even stil zitten wachten, na een paar minuten zaten dan de ratten per koppel een paar tafels van de onze hun buikje te vullen. Soms namen we van de koer naast de keuken wat sintels mee om de ratten te bekogelen. Je moet toch iets te doen hebben.

Na een paar dagen had ik op een kleine kamer een plaatsje gevonden en nam daar een bed en kast in beslag, daar sliepen we met twaalf man. Om broodbonnetjes in 't zwart te kunnen kopen, wou ik een paar pakjes tabak van de hand doen, per pakje was het voor de meeste jongens blijkbaar te duur. Ik begon sigaretten te draaien en per stuk kreeg ik klanten genoeg, het bracht nog meer op ook. Succes verzekerd zolang de voorraad strekte en ik verdiende genoeg om zegeltjes te kunnen kopen. vlakbij het lager liep een spoorweg tot aan een ponton, waarmee de wagons overgezet werden naar de verschillende scheepswerven, zo geraakten wij ook op Howaldt. 's Morgens vaarde er ook een motorbootje naar de overkant, maar dat moest betaald worden, het ging wel vlugger, maar het kostte voor ons te veel. Het werd dus alleen gebruikt als we wat te laat waren.
Drie weken duurde het 'mooie' leventje hier, tot op een nacht de stukken glas van de venster op ons bed vlogen, operatie Gomorrha was begonnen. Als gek nog half slapend, stoven we naar de kelder, in het donker, want al het licht was uitgevallen.. Deze kelder was niet speciaal gestut of ingericht als luftshutzraum, heel het gebouw stond te schudden en te trillen van het geweld van de bommen. Op het spoorwegemplacement voor de ponton, stond een batterij luchtafweergeschut, die vlamden er op los dat horen en zien verging. De wagons met de FLAK werden na iedere aanval dan verplaatst. Tussen 25/7 en 2/8 werd Hamburg zevenmaal aangevallen, telkens met honderden viermotorige vliegtuigen, overdag door de amerikanen en 's nachts door de engelsen. De Duitse radar werd gestoord door reepjes speciaal bewerkt spul, "window" genaamd. Heel het verwittigingsysteem van de Flak werd zo waardeloos gemaakt, de aanvallers kwamen en gingen zoals zij wilden. Gelukkig voor ons lag tussen Waltershof en de stad de Elbe. We hadden meer last van het spoorweggeschut dan van de bommen. Van waar we stonden bij ons lager, zagen wij dan overdag de branden en stofwolken boven de stad. We konden ons niet voorstellen wat er daar aan de overkant van de stroom gebeurde, tot we later zelf een paar maal in een bombardement zaten, dat dan nog niet een honderdste was van de verwoestingen in de Hansastad.

Er vielen meer dan 8600 ton brand en springbommen, uitgeworpen door meer dan 3000 vliegtuigen. Het bombardement zou 346 miljoen dollar gekost hebben.
35719 huizen werden totaal verwoest
4695 werden zwaar beschadigd
4500 half tot licht beschadigd - de helft hiervan tijdelijk onbewoonbaar. In de haven waren schepen gezonken of uitgebrand samen 180.000 ton.
12 bruggen werden vernield ook 1125 personen en goederenwagons.
1735 wagons werden zwaar beschadigd. Spoor- en tramlijnen, water, gas en elektra tijdelijk buiten gebruik, verhoogde nog de chaos, er waren 41800 dodelijke slachtoffers, en 125000 gekwetsten.

Hamburg tijdens operatie Gomorrah

Verhuizen.

Na Lager Dammtor en Waltershof woonde ik nog in verschillende kampen. Na Gomorrha wilde ik proberen thuis te geraken, gewoon van Hamburg weg vluchten, zoals duizenden deden, maar werd na een uur al tot de orde geroepen, kwam op een sportveld terecht en moest daar de nacht doorbrengen onder de blote hemel.
'S Anderendaags werden we met een paar honderd jongens onder bewaking van politie en SA-mannen naar een trein gebracht. Die stopte een paar uur later in Bremen, buiten op het stationplein moesten we op autobussen wachten die ons naar verschillende fabrieken zou vervoeren. Wij werden naar de Vulcan Werke in Vegesak gebracht. De Amerikanen kwamen ons begroeten, Bremen werd gebombardeerd, gelukkig een heel eind van het plein, waar wij stonden. Eindelijk was het zover. Per bus bracht men ons naar een lager in Blummenthal vlak bij de Waser - Ostarbeiterlager Buuren Plate. De naam zegt genoeg een lager speciaal voor Polen en Russen, dus zo primitief mogelijk. Voor ons, de Hamburgers, bracht men van de werf eten. Op de scheepswerf werd ik als helper tewerk gesteld in de werkplaats waar de lasposten werden hersteld. Na ongeveer een maand werden we terug naar Hamburg gestuurd en wel naar Waltershof
Ik verhuisde nog een paar maal , eerst naar Neugraben, Falkenberg, dan naar het Rethelager Wilhelmsburg en terug naar Falkenberg tot het einde. Ik wou alles chronologisch vertellen maar dat is een hopeloze zaak.

Na de vuurstorm in Hamburg

Mijn geheugen laat me in de steek, het is ja... ook ongeveer 60 jaar geleden. Maar ik herinner me, hoe ik thuis kwam.
Op een avond onderbrak radio Hamburg een paar maal de uitzending, om aan te kondigen dat er een bijzondere melding zou gebeuren. Het was 4 mei 1945 alhoewel we wisten dat de oorlog niet lang meer kon duren, (een groot deel van Duitsland was reeds bezet en de Britten beschoten reeds een paar weken, over ons lager been, de omgeving) viel de aankondiging als een donderslag bij klare hemel. Met een door ontroering vervormde stem, zei de speaker dat de uitzending van radio Hamburg zou geschorst worden voor onbepaalde duur, daar de stad gecapituleerd had, om verdere verwoestingen te voorkomen en mensenlevens te sparen. Op een later te bepalen datum zouden de studio's terug in dienst genomen worden door de bezettende overheid. Hoe vreemd het ons in de oren klonk, is wel in te denken, tot nu toe waren bezetters en Duitsers synoniemen geweest en nu werden de rollen omgekeerd. Het was gedaan met hun overheersen, ze kregen van het zelfde laken een pak en hun arrogante manieren konden ze nu ook wel afleren. Hun titel, waar velen in geloofden, van "ubermenschen", was vervallen ze werden plots burgers van een land dat door vreemden zou bestuurd worden. Voor menige zou het een goede les zijn voor anderen vonden we het dan weer zonde, omdat die zich altijd tegen over auslander fatsoenlijk en menselijk hadden gedragen. Maar zoals altijd, de goeden moesten het met de slechten bekopen en zouden door de Britse soldaten over dezelfde kam geschoren worden.
Na de sondermeldung klonk, om het af te sluiten, het "Deutschland uber alles" we hoorden het helemaal anders dan vroeger, het jubelende, feestelijke was niet te herkennen, het voelde meer aan als een treurzang over vervallen grootheid, het einde van een periode die voor velen niets dan angst, verdriet, armoede, ellende en zelfs de dood had gebracht. Eindelijk konden we weer vrij ademen en spreken, onze rol van ondergeschikte was gespeeld. We konden weer doen en laten wat we wilden en wat we wilden was vrij eenvoudig. . . naar huis.


Eindelijk was het aftellen voorbij, een aftellen dat eigenlijk geen aftellen was. Het was meer een opstapelen, een aaneenrijgen van al die dagen van droefenis, van eenzaamheid, van wachten. Eindelijk was het zover, er kwamen er geen meer bij, er was een orgelpunt gezet achter ons leven in die barakken. We zouden elkaar niet meer hoeven te pesten uit verveling. We zouden afscheid kunnen nemen van onze lotgenoten waarmee we meer dan twee jaar hadden doorgebracht. We zouden naar huis kunnen om opnieuw te starten.
De periode van stilstand in ons leven was voorbij, de lagerbeschaving konden we tussen de barakken laten, we hadden er geen behoefte meer aan.

5 Mei.

Met mijn twee rieten koffers, die reeds verschillende dagen klaar stonden, ging ik tamelijk vroeg op stap. Met pijn in mijn hart, had ik mijn boekerij (125 boeken) moeten achterlaten, ik had aan die valiezen genoeg te sjouwen. Gelukkig werden we naar een paar kilometers door een camion van het Britse leger, waar reeds verschillende evacues op zaten, opgepikt en mee genomen in de richting van Buschhude. Onderweg haalden de Engelsen een personenwagen in met een groot roodkruis op, ervoor gereden, doen stoppen en met een geweer in aanslag de Duitsers aanhouden was zo gebeurd. Na de officieren, die angstig uitstapten gefouilleerd te hebben, maakten de Britten de wagen verder leeg en zwierden alles in de gracht naast de weg. Toen één van hen een Duitse helm tussen duim en wijsvinger nam en hem als een stuk vuil ook in de gracht liet belanden, konden we niet nalaten te applaudisseren en te juichen. De gevangenen mochten terug in hun auto en verder rijden, ze konden niets anders dan in Buschhude terecht komen want de Zijwegen waren allen bewaakt. Er was maar één richting vrij naar het Britse hoofdkwartier. De officieren kwamen achter slot en grendel en wij in een school terecht. Alhoewel we genoeg te eten kregen, slapen moesten we op stro op de grond, duurden de volgende twee dagen toch verschrikkelijk lang. Nu het zo ver was, we waren onderweg, telden we de minuten die veel langer duurden dan normaal. Mijn valiezen stonden van 's morgens klaar en ik was altijd bij de uitgang van de school te vinden, om in de gaten te houden wanneer er camions kwamen om ons verder te brengen. Nu werd het zo geregeld dat krijgsgevangenen altijd voorrang hadden. We vonden dat niet prettig, maar konden wel begrijpen dat die jongens voorgingen, want de meeste waren sedert '40 en velen vanaf '39 in gevangenschap.

7 Mei

In de namiddag hoorde ik tumult aan de poort, ik had er al heel de dag op uitkijk gestaan. Als een bok op een haverkist, ik erop af er waren Franse gevangenen in de school aangekomen en zouden ogenblikkelijk verder getransporteerd worden. Van een officier mochten ze hun familie echter niet meenemen, er zou achteraf voor deze oorlogsbruiden en hun kinderen een regeling getroffen worden. Veel Fransen hadden op de boerderij waar ze werkten, met Poolse of Russische vrouwen kennis gemaakt en een gezin gesticht. Na veel dispuut weigerden deze mannen, een paar tenminste, om alleen verder te gaan en vrouw en kroost achter te laten. Met mijn schoolfrans had ik van die ruzie genoeg verstaan en snapte dat de wagens nu niet helemaal vol zouden zijn. Ik trok mijn stoute schoenen aan en vroeg de Franse officier of ik nu niet mee kon, buiten de lelijke woorden die bij me naar het hoofd slingerde begreep ik toch dat het hen niet kon schelen of ik mee reed, nu die... (weer scheldwoorden) toch weigerde. Zo vertrok ik tussen krijgsgevangenen om kwart voor vijf richting Soltau. Een paar uur later arriveerden we daar in een voormalige kazerne van de SS Langemark. Het moet daar een volledige plundering gegeven hebben na het aftrekken van de SS, want in geen enkele kamer stonden er nog bedden of andere meubelen. Het enige wat ik achteraf vond waren tientallen Vlaamse boeken, echter maar twee verschillende titels, Koning Geiserik en Afrika die ik beide meenam. We wisten gelukkig niet dat het hier 14 dagen zou duren, voor we weer een stap dichterbij huis zouden komen.
Het ellendig wachten begon weer, we slenterden wat rond in het kamp, hielden ons op bij de poort, en konden zo nu en dan een paar wagens helpen lossen van de Engelsen, die dan royaal met sigaretten onze hulp betaalden.

17 Mei

Met een colonne camions vertrokken er 500 krijgsgevangenen. Er kwam schot in de zaak. De wagens waren net buiten of er kwam er een door de poort. Een Hollandse legerdokter vroeg ons of we wilden helpen afladen, in het vooruitzicht weer een paar sigaretten te verdienen sprong er een jongen op de wagen, ik zette me klaar om te helpen. Het achterzeil ging de hoogte in, ik stak mijn armen uit om iets van de lading aan te nemen en stond als door de bliksem getroffen, toen er een jonge vrouw voorzichtig in mijn armen gelegd werd. Toen ze haar arm om mijn hals legde, voelde ik de koude rillingen over mijn rug lopen. Ik stond met een van de bewijzen van de Deutsche Kultur" in mijn armen. Het was een meisje dat men ergens meer dood dan levend in een concentratiekamp gevonden had. Een paar andere jongens schoten ter hulp, want er waren nog een stuk of vijf van die sukkelaars. In een schuur van de kazerne werden ze ondergebracht. De dokter vroeg ons, of we de meisjes wilden verzorgen, en in de gaten houden tot ze weer verder vervoerd konden worden.
Vlug werden er balen stro uiteen getrokken, en van andere tochtschermen gemaakt om voor de meisjes een slaapplaats te maken. Engelse militairen kwamen ons helpen en brachten voedsel, melk, chocolade, dozen vlees, sigaretten en allerlei dingen waar de jodinnetjes, want dat bleken het te zijn, niets aan hadden. Van de dokter kregen we strenge voorschriften wat hun eten betrof uit de keuken zou dieet voeding gebracht worden en zelfs daarmee hadden de gevangenen soms last.
Ze konden haast geen voedsel verdragen, niet op hun benen staan, en lagen maar dankbaar te lachen tegen al die mannen die zich uitsloofden om maar iets te kunnen doen om het hun zo aangenaam mogelijk te maken, na al die ellende die ze beleefd hadden in kampen als Bergen-Belzen, Dachau en verschillende anderen.

De giften van de Britten werden in dank aanvaard en met hetgeen de meisjes niet mochten of konden eten wisten wij, hun verzorgers, wel raad. De ganse dag en volgende nacht bleven wij in de schuur om onze rol van verpleger verder te spelen.

20 mei

We verzorgden de meisjes alsof het onze kinderen waren. In onze schuur hadden we met balen stro een badkamer ingericht, want een paar tommy's" hadden reeds de eerste dag voor een ligbad gezorgd. Gewoon ergens in het dorp georganiseerd en naar ons gebracht. Die dagen gingen vlug voorbij, we hadden met onze patienten onze bezigheid. Voor eten zorgen en verder naar het bad of wc brengen. De laatste dag waren er een paar die terug konden rechtstaan en zelfs een klein stukje wandelen, met onze hulp natuurlijk. Op een avond toen de dokter zijn dagelijks bezoek bracht, vertelde bij ons dat de meisjes de volgende dag zouden vertrekken. Die toonden ons hun dankbaarheid door de arts te vragen of wij niet mee mochten, dan konden wij hen onderweg blijven bijstaan. Maar daar trapte de dokter niet in, ze zouden verder naar een hospitaal gebracht worden in Holland. Dus we waren niet meer nodig en moesten in Soltau blijven.


Het afscheid was droevig, de meisjes vertrokken met verschillende vrachtwagens die alleen vrouwen en kinderen meenamen.

22 mei

Er was toch beweging gekomen, er gingen meer dan 300 krijgsgevangen weg.

23 mei

De dag der dagen, eindelijk konden wij ook verder, een colonne Engelse camions kwam het kamp ingereden. Gelukkig voor ons, scheen er geen einde te komen aan de rij, tientallen... nee, honderden vrachtwagens, nog nooit gezien, zoveel. Heel het kamp in een keer leeg. Op de weg, vooruit en achteruit zover je zien kon, we dachten dat het hele Engelse wagenpark er was. Na de middag kwamen we aan in Solingen, daar was bij een spoorwegenplacement, een groot tentenkamp opgericht. We kregen te eten en konden ons fatsoenlijk wassen.

24 mei

We mochten met de trein slechts één valies en een rugzak meenemen, één koffer moest ik dus leegmaken en achterlaten. Ik gaf ze aan een Franse krijgsgevangenen, vond het beter dan ze op de grote brandstapel te gooien.

25 mei

Heel de dag en nacht ging het verder met de trein, door geteisterde steden, vernielde stations over pontonbruggen, omdat de oorspronkelijke nog in de rivier lagen. Het was een heldere nacht, we zagen wat een verwoesting er aangericht was, het was een aaneenschakeling van puin, uitgebrande gebouwen, plat gesmeten huizen en verlaten straten, omdat er geen enkel bewoonbaar huis meer stond. Dat was dus wat de Duitsers aan hun krieg (die ze totaal wilden) hadden overgehouden. Onze trein moest dikwijls stoppen en wachten om andere militaire transporten door te laten. Vooral aan noodbruggen was het een drukte van belang. Ten laatste kwamen we aan in Kleve, waar we moesten overnachten in tenten.

26 mei

We moesten wachten en konden uitrusten al waren we liever meteen verder gegaan. Wat werd er in het kamp een onzin verteld, over vertrekuren, uitstel, doktersonderzoek voor we verder mochten, afijn te veel om op te noemen, en het was totaal, larie, onzin, nonsens want geen mens wist er iets. Tot op...

27 mei

De verschillende nationaliteiten werden geteld en bij elkaar gebracht.
's Middags was het zo ver, weer een trein op, alle soorten wagons behalve voor reizigers, hoofdzaak er stonden wielen onder, het ging over Hollands Limburg richting Belgie. Het duurde nog tot 's avonds 10 uur voor we in Herenthals aankwamen. In optocht trokken we naar een opvangcentrum, we dachten vriendelijk onthaald te worden, door de mensen die langs de weg naar ons stonden te kijken. Maar we hoorden een paar maal zulke uitlatingen als "hoe veel zwarten zouden ze er hier weer uithalen". Dat klonk ons vreemd in de oren en deed pijn, dat was niet de verwelkoming die we verwacht hadden. In de school kregen we wit brood en een bol echte koffie, wat een feest. Toen de pret voorbij was moesten we naar een soort ontluizing, met een flitspuit-meneer. De D.D.T. vloog er langs onze broekspijpen weer uit. Voor verdere formaliteiten was het te laat geworden, we legden ons dan op een van de bedden die in een grote zaal stonden opgesteld. Hoed af voor die mensen die zich in Herenthals met ons bezig hielden, niettegenstaande het na middernacht was toen ze stopten, begonnen die dapperen reeds om vijf uur terug. Voor ons geen probleem natuurlijk.

28 mei

Weer moesten we aanschuiven voor een pascontrole, er werd in dikke bundels gekeken of we geen nazi's waren, we werden door een dokter vluchtig onderzocht, we kregen papieren om later ons Duits geld te kunnen uitwisselen en tenslotte, juicht Belgen juicht, een reiskaartje tot Deurne. Toen ik de poort van de school uitstapte zag ik iets verder een tram staan en hoorde dat er gebeld werd. Dat werden de honderd meter van mijn leven, met koffer en rugzak nam ik een spurt en kreeg ik de tram nog net te pakken. In Oostmalle moest ik even wachten op een buurtspoorweg die van Turnhout kwam.

Op de aanhangwagen liet ik me om mijn valies zakken, ik was moe, nu voelde ik eerst al die spanningen van de afgelopen weken, het jachten en het zenuwachtige gedoe, ik was geen cent meer waard. Een man die naar me keek, had het in de gaten en bood me zonder een woord te zeggen een sigaret aan. Terwijl we samen rookten, kwamen dan toch de onvermijdelijke vragen.
Waar kom je vandaan, is er veel plat gegooid, waren er veel doden en al die dingen meer. Beleefdheidshalve beantwoordde ik de nieuwsgierige maar was er toch niet met volle aandacht bij. Er gingen me andere dingen door het hoofd, daar op het platvorm begon ik goed te beseffen dat ik de mijnen zou terug zien, en vlug. Iedere minuut kwam ik er dichterbij, ik begon mezelf vragen te stellen, waren ze gezond hoe zouden ze reageren als ze me zagen, hoe zouden ze eruit zien, ik dacht van alles en nog wat. Het enige waar ik niet aan dacht, was hoe ik eruit zag en dat was alles behalve schitterend. Eindelijk stopte de tram aan het gemeentehuis (nu het Vredegerecht) van Deurne. Met koffers en rugzak stapte ik de straat in.
Aan de bocht van de kerk, keek ik eerst naar beide zijden van de Lakborslei en zo te zien waren er geen huizen beschadigd. Gerust gesteld ging ik verder toen een honderdtal meter van ons huis, een vrouw me aansprak, ze stelde me voor, wat te wachten terwijl zij thuis zou gaan verwittigen dat ik eraan kwam. Ik zag hoe ze aanbelde en in mijn richting wees. Vader, moeder en Jetje kwamen aangelopen en opeens liep mijn vrouwtje terug. Ik dacht, er is iets met de kleine en dan kwam ze terug met ons kindje op de arm. Dat weerzien was niet eenvoudig, we wisten niet goed wat we moesten doen, lachen of huilen van blijdschap we wilden vragen stellen, allen door elkaar. Het mooiste was dat ik mijn vrouw en dochtertje vast kon pakken en knuffelen.
Toen ik vertrok was ons kindje 3 weken oud en ik was pas een week thuis en ze werd twee jaar.

Ostarbeiterlager

In Blummenthal bracht men ons eten van de werf, dat gebeurde met een accuwagentje. Het was een in onze ogen, een oude man die met de thermosketels kwam. Volgens het aantal personen had hij zoveel rantsoenen "eintopfessen" bij. Hij stopte voor onze kamer en we moesten met onze schotel aanschuiven, tegen dat de laatste bediend werden hadden de eersten hun prakkie al op en schoven terug aan. Resultaat, dat ventje had niet genoeg eten bij. De volgende dag moesten we binnen blijven en onze schotels aangeven door de venster. Waar ze vandaan kwamen weet ik niet, maar ik geloof dat alleman twee schotels aanreikte. Die sukkelaar had weer niet genoeg bij. 's Anderendaags had hij een briefje bij met het aantal bewoners van iedere kamer en zoveel porties deelde hij uit. Toen hij verder reed zei hij, nu is het juist en lachte triomfantelijk. Eindelijk had hij ons door.

De Duitse groet

Op een zondag ging ik met een paar jongens in de dorpskroeg een pintje drinken. Er zaten een paar klanten en de baas stond glazen af te wassen. We groeten gewoon met een goede middag, zette ons aan een tafeltje en bestelden bier. De waard bekeek ons eens en deed gewoon verder. We dachten die vent heeft het niet gehoord en vroegen voor de tweede maal "bier bitte" en toen zei hij: een Duitser groet "Heil Hitler". Waarop wij antwoorden dat we slechts auslander waren en verlieten de zaak, nagestaard door de Pruisen aan de "astmatisch".

Een babbeltje

Het was in de werkplaats op de Vulcanwerke, de gewoonte om 's morgens iedereen te groeten en een hand te geven. De verhouding, Duitsers - vreemden was niet slecht. Op een dag moest ik met een elektrieker mee op de werf om een paar lasposten te herstellen. Er werd gebabbeld er werden vragen gesteld, waar ik vandaan kwam of ik getrouwd was, alles heel gemoedelijk, dan over de oorlog en politiek. Nu is het één van mijn fouten, als er iets op mijne lever ligt moet het eraf Ik zei tegen mijn collega wat ik dacht van de toestand, dat ik tegen mijn zin in Duitsland was en niet vrijwillig, omdat ik in Antwerpen werk had en een vrouw en kindje, dat ik amper gezien had, had moeten achterlaten en dat het mijn oorlog niet was. De man was onder de indruk, hij geloofde namelijk dat wij allen gekomen waren om zijn land te helpen de oorlog te winnen. Om kort te zijn ik had meer gezegd dan eigenlijk nodig of goed was. We werkten gewoon verder zonder nog veel te vertellen.

's Anderendaags kom ik in de werkplaats en de man in kwestie is er niet. Misschien verlof of ziek dacht ik. Ja... dag Jan, rond tien uur komt hij binnen in S.A.-uniform. Mijn hart was nog een boontje groot, ik zag me al "eingespert" worden, ik moet een kleur gehad hebben als een opgewarmd lijk. Hij komt bij mij geeft me de hand en zei, "Jozef dat gesprek gisteren was in vertrouwen tussen ons beide".
Je ziet al de nazi's waren geen varkens. Ik was later toch veel voorzichtiger in mijn uitlatingen, één keer in de rats was voor mij meer dan genoeg.

Naar de baustelle - Neugraben

Neugraben

Na die grote aanval op Hamburg, waren veel werklieden van Howaldt geteisterd, woningen vernield en alles kwijt. Om die mensen te helpen zouden er in Neugraben noodwoningen gebouwd worden. Door personeel te kort van de bouwfirma, moesten de werf en andere fabrieken arbeiders afstaan. Vader Horemans was er natuurlijk bij. Gelukkig, want Neugraben ligt zo ongeveer 15 km van Hamburg, dus veel veiliger, midden in de heide en bossen. Lager Falkenberg, lag naast de 70 meter hoge berg van die naam, en was voor de oorlog een kamp van de Rijks Arbeidersdienst.

Ik heb op de bouwplaats betonnen palen geplant, beton gestort, elektrieker gespeeld, ('t was geen succes) betonnen platen geplaatst, schoorsteen elementen gezet, metserdiender geweest en ten slotte was ik leerling metser.
Om die noodwoningen te bouwen werd er eerst een ring gestort in beton. Er waren gaten in voorzien om betonpalen in te plaatsen waar tussen platen kwamen die zo de buitenmuur vormden. Die palen werden vastgezet met houten spieën, dan werd het gat verder gevuld met lopende cement en later de keggen eruit gehaald en alles dicht gesmeerd. Het eerste wat men ons leerde was dus de buitenmuur plaatsen.

De Duitse meestergast zei tegen mij, we stonden er zeker met tien man, "du lange" ik had het aan mijn fles, ik moest een zak cement halen uit een keet een tiental meter verder. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, gingen er een paar kamergenoten mee, Cees, Arie en Bram.

Hoe draag je nu een zak met zen vieren.
Eenvoudig je breekt van een plank twee stukken van bijna een meter, legt ze naast elkaar en leg daar de zak op, we konden dus ieder een kant vastpakken. Herr Meyer de baas, kreeg bijna een appelflauwte toen hij ons zag komen met het lijk, begon te vloeken en te schelden en wij kregen onze eerste les in lelijke woorden van hem. Met een kop als een tomaat, nam hij ons mee naar de barak, om ons te tonen, hoe ge een zak cement moet dragen. Hij pakte een zak -zes hoog op de stapel- en draaide hem op zijn schouder, niet lettend op het stof dat overal tussen lag. Je moet namelijk weten dat er op iedere zak, of hij nu boven of in 't midden van de stapel ligt, pulver cement te vinden is. Onze baas hing dus aan één kant vol. Ja, zei Arie van die hoogte kan ik het ook, maar die daar en hij wees op een zak die op de grond lag. Vloekend pakte die stomme Pruis dat baaltje beet en weer verdween hij in een wolk pulver. Nu voelde ik me verplicht om ook een duit in het zakje te doen, en vroeg Meyer hoe ik dat moest doen. Woedend keek hij me aan en vroeg me waarom ik dat niet kon, en met een uitgestreken gezicht zei ik dat ik links was. Hij had die baaltjes namelijk op zijn rechterschouder geploft en geloof me of niet dat specimen van "das Herrenvolk" nam een zak van de stapel en sloeg hem op zijn linkerschouder. Dus beide oren vol cement. Wij stonden met vieren zowat in ons broek te doen en hadden de grootste moeite om ernstig te blijven. Die grote dikke Meyer begreep niet dat we gewoon met zijn voeten stonden te spelen. Toen we later in de kamer de andere jongens vertelden wat er gebeurd was, werd er hartelijk om gelachen. Aan die grap hebben we later nog veel plezier beleefd.

Onze kamer

Ik lag als enige Belg bij veertien Nederlanders, uit Rotterdam, Amsterdam, Den Haag, Groningen en Drente. Als die gasten zich verveelden, begonnen ze een spelletje Belgje pesten. Dat begon dan als volgt, een riep opeens tien en dan vielen de anderen in, ze doelden dan op een voetbalmatch, die door de Belgen met bijna 10 doelpunten verloren werd tegen de Hollanders. Ik repliceerde dan met onze wielrenners want die waren die tijd de besten ter wereld, en vond dat voetbal een goedkope, dus typisch Hollandse sport was, met 22 man achter één bal hollen. Maar die ene Belg werd natuurlijk overroepen door de rest van de kamer. Dat pesten gebeurde af en toe, en was niet boosaardig bedoeld, ze deden het gewoon uit verveling. Op een keer waren ze weer bezig en twee Hollanders uit de kamer naast de onze, kwamen buurten en hadden het lef om ook tegen mij te beginnen. Het werd plots even stil en de twee buren werden gewoon met klikken en klakken onze kamer uitgesmeten. Waar haalden die het uit om hun Belg te komen plagen, dat was alleen hun recht, zo ging dat, ieder in zijn eigen huishouden.

De kennismaking

Onze eerste dag op de baustelle begon op een speciale manier. We kwamen met de hele ploeg van Howaldt over de brede weg die dwars door het hele terrein liep. Tot onze grote verbazing zagen we een Italiaan op zijn knieén zitten en een Duitse soldaat sloeg en stampte hem als bezeten. De gevangene zat als een kind te jammeren en te huilen. We moesten een paar van onze jongens, die wilden ingrijpen, in toom houden.
Dat zou gevaarlijk kunnen zijn met al die militairen. Wat was er nu gebeurd, iedere schildwacht was verantwoordelijk voor een paar van die "Badoglio" mannen, die her en der in de huisjes werkten. De Duitser in kwestie wou zijn Italianen tellen, hij zag in de verte zijn officier aankomen, er mankeerde er één en vroeg aan de andere waar zijn maat was. Die deed of hij hem niet verstond, dat was genoeg om woedend te worden en hij reageerde dat af op de sukkelaar. Die Italianen waren militair geinterneerden na de overgave van Italie, dus gehaat en verfoeid door de Duitsers, waren ook zo goed als vogelvrij verklaard, hadden het zeer hard te verduren en werden behandeld als honden.

Italianen

Eens zag ik in een huisje een paar 'Itakkers', zoals de Duitsers, ze soms noemden, bezig een lotgenoot te verzorgen. Die man was op plundertocht gegaan bij een boer in de buurt, om wat eten te organiseren en was door deze laatste met een lading schroot ontvangen. Nu zaten zijn vrienden de kogelbolletjes uit zijn rug en lager nog te plukken. Het leek wel een rauwe biefstuk. En bloedde als de pest.Een andere keer bemerkte ik een gevangene die een vogeltje zat te plukken. Het beestje was zeker niet groter dan een merel. Ik dacht dadelijk een vuurtje en de buit aan 't spit. Toen ik even later terug voorbijkwam zat hij gewoon dat vogeltje rauw op te eten, of die gasten honger hadden?

Toen de rij Italiaanse gevangenen ons op een dag voorbij ging, wierp een jongen uit ons lager een halve sigaret tussen de colonne, een Italiaan bukte zich om ze op te rapen en een Duits soldaat trapte hem op de hand en draaide nog even met zijn spijkerlaars, wat moet dat voor een sadist geweest zijn.

Beton storten

Ik heb een hele tijd in de betonploeg gestaan. We waren bezig de vloeren van de huizen te storten. Van de grote betonmolen lagen er rails naar de verschillende woningen en om een hoek van 90 graden te maken lagen er ronde schijven waar we de kipwagentjes op reden en draaiend de hoek omkonden. We hadden maar een BeIg (ik), verschillende Hollanders en een handvol Italiaanse geïnterneerden in de ploeg. Aan de molen werd onze deccaville -zo noemt men die karretjes- gevuld en met een paar mensen duwden we ze voort. Aan de hoeken mochten we onze wagonnetjes niet te ver duwen of het bolde de schijf af en moesten we de hele zwik optillen en er terug opzetten. Dat was geen pretje want alleen de kar was al loodzwaar en dan nog de beton.. Voor ons reden een paar Italianen, was het nu om ons te pesten, wie weet het. Ze duwden een paar maal hun kipkarretje te ver en kregen het zogezegd niet op de schijf getild. Ze deden gewoon geen moeite, met een paar man deden we dat dan voor hen.
Nu was er toch een gevangene zo stom om te grijnzen, terwijl wij dat helwerk deden. Eén van onze Groningers (Jan) kreeg het op zijn heupen en vertelde in zijn dialect dat het spelletje moest gedaan zijn of... en hij liet zijn hand zien, 't leek wel een kolenschop. De volgende rit, wij achter die plezante mannen met ons vrachtje en die rijden weer te ver.
Een van de Badoglio-mannen schiet in een lach terwijl hij ons bekijkt, Jan vliegt er naar toe en geeft hem met het plat van zijn hand een draai om zijn oren dat de Italiaan een stuk achteruit vloog en neer stortte. We dachten eerst dat hij K.O. lag maar hij krabbelde terug recht en begon aan het wagentje te tillen geholpen door zijn vrienden, zette het terug op de schijf en reden verder.
Geen enkel deccavilletje reden ze nog te ver.

Te laat komen

Als onze dagtaak erop zat moesten we onze etenskaart van het lager terug halen bij meester Eklert, die zette er een stempel op als we gewerkt hadden, zonder stempel....-niks essen-.
We verzamelden ons aan de keet waar hij zijn bureeltje had. Die dag voor hij onze etenskaarten uitdeelde kloeg hij erover dat er zoveel jongens 's morgens te laat kwamen en vroeg of dat in Holland de gewoonte was. 'We hebben hier geen wekker' zei een van de jongens, "hebben jullie thuis dan allemaal een klok naast je bed staan?" vroeg de baas. Nu antwoordde een ander, "thuis wekt moeder ons". Eklert gaf onze kaarten zonder nog iets te zeggen.

's Anderendaags, het werd stilaan tijd om op te staan, werd er op de deur van onze kamer gebonsd en komt er iemand binnen die brult: "reise. . reise, aufstehen, da liegen die junge leute wie tot auf ihre bette" en verdwijnt weer, de deur met een smak dichttrekkend. Ons baasje had zijn jongens komen wekken en bleef het nog een hele tijd volhouden ook, tot men zijn fiets eens scherp zette; aan de achteras was een verlengstukje geschroefd waar hij zijn rechtervoet op zette, het stuur vastpakte even trottinette en over het achterwiel zo op zijn fiets kroop. Er had iemand, die eens door Eklert gestraft was en een paar dagen geen stempel gekregen had, dat opstapje los gevezen. De baas kwam ons niet meer wekken en liet zijn fiets nooit meer onbewaakt staan.

Pakjes van thuis

Een pakje van thuis kwam aan met "Zollambt" in Hamburg en die stuurden een verwittiging dat we het mochten komen halen. Dus een dag uitgetrokken om naar de stad te gaan en dan naar Eklert met het kaartje om een stempel te halen. Nu had men van het werk hoogstwaarschijnlijk gereclameerd bij de douanen dat we om een pakje bij hen te komen halen een dag moesten verletten. Resultaat, we kregen alles naar het lager gestuurd, zelfs het kaartje was erbij, dat was dus goed voor een dag verlof, want we hadden zogezegd naar Hamburg geweest. Kaartje = stempel = eten. Na een tijdje weer een verandering, we kregen ons pakje... maar geen kaartje meer en we wilden een dag blauw maken (niet werken) wat nu gezongen.
Ik naar de meester en vertelde dat ik weer naar Zollambt geweest was, hij vroeg natuurlijk een bewijs. Met een uitgestreken gezicht begon ik in mijn portefeuille te zoeken, ik kon dan nog altijd zeggen dat ik het verloren was. Vind ik tot mijn grote verbazing toch een tolbewijsje zeker. Dat was natuurlijk een oud, Eklert bekijkt het geval ziet er een datum van drie maanden geleden opstaan.
"He", zegt hij "dat klopt niet, kijk zelf maar", ik neem het in de hand keek naar de dagstempel, is dat toch een stempel van Antwerpen zeker, dag van afgifte Zonder een spier te vertrekken zei ik, nu kan je eens zien hoe lang die spullen onderweg zijn. "Ja", antwoordde de baas, "het is oorlog h? jongen". Ik kreeg mijn afstempeling en moest maken dat ik een eind weg was om het niet te schateren van de pret. Tussen haakjes, die pakketjes waren tussen de zeven en veertien dagen onderweg. Als we wat van huis kregen was het voor ons een feestdag We zaten dan als kleine kinderen al dat moois te bekijken. We beseften dan hoeveel men van ons hield en zaten dan soms stilletjes op ons bed te snikken. Mensen, mensen wat een ellendige tijd.

Het was weer eens Sinterklaas geweest. Ons Jetje had zich weer een opoffering opgelegd, en een pakje gestuurd, dit maal was het recht naar het lager gekomen. Zoals gewoonlijk sokken of ondergoed, havermout, bruine bonen en tabak, twee soorten. Ons vrouwtje had weer haar best gedaan, ze had het zelf niet te breed.
Er waren een paar pakjes lichte Gloria en de rest, zelf geplante tabak, zeer zware en zo zwart als steenkolen. Nu was het in onze kamer de gewoonte, als er iemand wat van thuis kreeg hij de jongens liet mee genieten met een snoepje een stuk gebak of een sigaret. Ik had dadelijk gezien dat die donkere tabak niet alleen te roken was, daarvoor was die lichte erbij om te mengen. Ik legde de twee soorten op de tafel en nodigde de mannen uit een sigaretje te rollen. Men pakten natuurlijk naar die zware, dat was een welgekomen afwisseling met die lichte Duitse sigaretten die ons lagerrantsoen uitmaakte. Ik zweeg als een graf en zat stilletjes te genieten. Met glunderende gezichten stonden mijn Hollandse vrienden te paffen, na een paar trekjes begon de ??n na de andere anders uit zijn ogen te kijken, van kleur te veranderen en in een hoek te kruipen. Ik geloof zelfs dat er een paar naar buiten liepen. Ze hadden maar moeten mengen en voor mij was het een kleine revanche voor hun tien, tien.De volgende dag kwamen Kees en ik op het werk waar onze Italiaan reeds stond te wachten. We waren toen bezig de betonplaten te plaatsen die dan later nog bekleed werden met allerlei isolatiemateriaal en zo de buitenmuren werden. Ik wou Aldo een sigaretje laten draaien en verwittigde hem voor de te zware tabak en zegde hem te mengen. "Och Joseppe" zei bij, "tabacco forte benne" en sloeg zich daarbij op de borst, hij moet het dan maar zelf weten.
Even later, hij had een paar maal ingehaald, pakte hij een paal beet, hij sloeg er zijn arm rond en Cees en ik zagen onze vriend langzaam achteruit draaien, rond de paal en zachtjes door zijn knieen gaan tot hij helemaal op zijn achterste zat. We hebben hem dan maar een poosje laten zitten, hij zag zo bleek als een lijk van de tabacco forte. Toen hij even later recht kwam, glimlachte hij even, haalde zijn schouders eens op en kwam ons weer helpen met de platen.

Voorbijgangers


Met Aldo Pisani een Milanees, een Kees Vandenberg een Rotterdammer, heb ik een hele tijd, die betonplaten geplaatst. We konden goed met elkaar opschieten en werkten plezierig samen.
Op een zonnige dag, we waren weer druk bezig, dan ging de dag goed voorbij, kwam er een Belgische krijgsgevangene, begeleid door een Duits militair aangewandeld in onze richting. Aldo wees ons erop dat het een aalmoezenier was, te zien aan een kruisje op zijn kraag.
Toen de twee ons voorbij gingen, keek de Belg ons aan en onze Italiaan ging in houding staan en salueerde, waarom we het deden Kees en ik, weet ik niet, maar we namen onze pet af , de aalmoezenier groette terug en lachte ons toe; bij was negen van de tien keer reeds een paarjaar in gevangenschap. Iets verder gewandeld nam bij iets uit zijne zak en liet het vallen,, zonder dat die mof het gezien had. We gaven Aldo een teken; die schoot naar het bosje struiken en kwam terug met een pakje Vega, dat waren Belgische sigaretten. We keken elkaar verwonderd aan en verdeelden de vangst.
Een andere keer, we hadden twee Italianen bijgekregen, omdat de dubbele woning waar we aan bezig waren die dag moest klaar zijn, kwam er een oud vrouwtje voorbij gewandeld, ze keek schichtig rond en als ze ter hoogte van ons kwam, zette ze twee papieren draagtassen op de grond en ging snel verder. Onze Italiaan erop af en kwam terug met in de ene tas appeltjes en in de andere hompen brood van zwart tot wit en alle soorten daartussen. Dat moest dus onder ons vijf verdeeld worden, Kees en ik besloten geen brood te nemen, als we de appeltjes kregen. Daar waren de gevangenen mee akkoord, dat brood was vlug in drie hoopjes gelegd. Maar, ze hadden nog gelijk ook, die twee nieuwelingen vonden dat onze Italiaan meer had dan zij en zegden dat het niet juist was.
We gingen dan maar opnieuw verdelen, maar kees en ik wilden nu ook brood hebben en ook het fruit in vijf delen. Na veel gepalaver en meten was eindelijk iedereen ervan overtuigd dat de buit eerlijk verdeeld was. Toen stelde ik Aldo voor om zijn appeltjes te verwisselen met mijn brood, Kees vond dat een goed idee. Even pruttelde onze vriend tegen, bij wou zijn appels zo verdelen tussen ons beiden. Daar gingen wij niet op in en de ruil ging toch door. Nu had Aldo driemaal zoveel brood als de anderen, die ons woedend aankeken, en af en toe vloekend verder werkten.
Onze Italiaan stopte vlug het brood in zijn zakken; bij was wel een beetje gegeneerd, maar 't ging toch vlug over. Het was van mij niet wat je een eerlijke verdeling noemt maar Aldo werkte al een paar weken met ons samen en de twee anderen zagen we voor de eerste keer, vandaar.

Onenigheid

Een andere dag kwam onze baas weer met twee nieuwe gevangenen bij ons, die moesten ons komen belpen. Wij drie?n, Kees Aldo en ik waren de specialisten platen zetten geloof ik, we schoten dus met zijn vijven in gang. Dat was niet naar de zin van een Italiaans officier, die naar ons kwam, toen Kuhlmorgen juist weg was, om te reclameren. Hij had voor die twee ander werk. Hij zette zich voor mijn in zijn fijn afgeborsteld uniform, glimmende laarzen en ging tekeer mensen, die dacht dat hij tegen een hond bezig was. Hij brulde dat horen en zien verging en deze jongen riep zo hard terug dat hij ervan schrok. Ik liet me door een Itakker toch niet overdonderen zeker. 't Was in 't Duits te doen met een paar Italiaanse scheidwoorden ertussen door.Die had ik op die paar maanden door met de gevangenen samen te werken ook geleerd, met zoveel als hij maar ze kwamen bij hem toch goed over, aan zijn gezicht te zien tenminste.
Opeens hief hij zijn hand op om me een draai om de oren te geven. Kees, Aldo en de anderen twee stonden verbaasd te kijken, hoe wij als twee kemphanen tegenover eLkaar stonden. Toen ik hem zag dreigen, greep ik een schop, ik weet niet hoe ik die zo vlug vast had, maar ik stond ermee klaar om uit te halen.
Gelukkig kwam op dat moment onze baas het huis binnengestapt en mengde zich in de onenigheid. Hij begon de officier uit te kafferen en vertelde hem dat bij niks, maar dan niks, over ons te zeggen had en dat de twee nieuwen bleven waar hij ze bevolen had. Ons officiertje verdween dan ook als een geslagen bond met zijn staart tussen de benen. In de ogen van de Duitsers waren de Italianen, na de overgaven van hun land, verraders en werden geminacht en gehaat als de pest.

Vliegende Forten en Jagers


Het gebeurde af en toe, dat er alarm gegeven werd, dan moesten we het werk stilleggen en gaan schuilen. Waar kunt ge dan beter kruipen dan tussen de struiken. Heel de baustelle lag in de heide en tussen de bossen, dus we moesten niet ver lopen. We lagen dan op onze rug naar de overtrekkende Amerikanen te kijken, want die kwamen overdag en de Engelsen 's nachts. Gehoord hadden we ze al een tijdje vroeger. Dat begon met een gegons in de verte, dat stilaan aanzwelde tot een zacht ritmisch gebrom en zwaarder en luider werd naar gelang ze dichter kwamen. Boven ons, begonnen we ze te tellen, een onbegonnen werk, ze vlogen met vijf of zes naast eikaar en dat duurde wel een kwartier, twintig minuten. Het was net een optocht, ze waren heer en meester in de lucht en hun wroem, wroem, wroem, wroem, stierf langzaam uit tot ze niet meer te zien en te horen waren.
We genoten ervan, want de vliegers waren bezig de Duitsers klein te krijgen en we waren zo ego?st, dat we niet dachten aan de mogelijke slachtoffers en de stukken, die ze zeker gingen maken.
Zoals ik zei, de Engelsen kwamen 's nachts, ze hadden dan ook minder verliezen dan de Amerikanen. De Britten waren zuinig op hun jongens, de Yanks namen het niet zo nauw, en namen nutteloze risico's,...volk genoeg?
Dus 's nachts de mannen van de King. We liepen dan naar een schuilkelder uitgegraven in de Falkenberg. Gewoonlijk vlogen de toestellen voorbij en kreeg Hamburg of een andere stad een veeg uit de pan. Neugraben was de moeite niet om aan te vallen, tot ze het toch eens vonden op de landkaart. Eens ze voorbij waren, stonden we voor de bunker naar de tientallen zoeklichten te kijken. Het was dan zo licht dat je gemakkelijk buiten een krant kon lezen. Ze zochten met hun stralen de hemel af en als ze een vliegtuig te pakken kregen, begon de Flak (luchtafweer geschut) met alle macht vuur en vlam te spuwen, dat horen en zien verging.
Het gebeurde dat de toestellen begeleid werden door Mustangs, dat waren de eerste jagers die een zo groot vliegbereik hadden en dus zo ver konden meekomen met de groten.
Een keer hoorden we een jager in duikvlucht, zijn gehuil zwol allengs aan tot het onderbroken werd door zijn boordgeschut en een zoeklicht stopte met over en weer zwaaien en bleef onbeweeglijk naar de lucht wij Zen. Hoogst waarschijnlijk is de bemanning van de schijnwerper toen gedood of op de vlucht gegaan.
Een hele tijd later werd plots het licht gedoofd. Er kwam op een nacht, we stonden weer voor de bunker te kijken, een brandend vliegtuig over, het was op weg naar huis. De vlammen waren in de pikdonkere nacht natuurlijk goed te zien. Traag vloog de vlieger richting Engeland, al de Flak in de buurt, en er stond heel wat, schoten zo veel ze konden. Volgens mij ging er een wagonlading munitie de lucht in. Tot opeens een flits en het licht was uit, door een granaat nog eens getroffen of door de brand aan boord ontploft.
Wie weet het, en wij stonden even stil mekaar aan te kijken.

Blindgangers

Flak in werking.

Op een vrije dag wilden we met een paar kamergenoten naar Hamburg gaan. Aan het station van Neugraben vertelde men ons dat het spoorverkeer onderbroken was omdat er na de vorige luchtaanval een paar blindgangers gevonden waren. Die moesten eerst onschadelijk gemaakt worden. Niet getreurd, dan gingen we maar te voet via Hansbruch naar Harburg, daar waren ook kino's. Over alles en nog wat babbelend waren we al een heel eind opgeschoten tot een politieman ons zei dat we uiterst links van de weg moesten gaan en zo snel mogelijk die paar huizen passeren. We hielden de rechterkant van de baan in 't oog en zagen een paar soldaten en politieke gevangenen of Joden in hun blauwgrijs gestreept pak over en weer lopen. Die waren bezig een bom te ontmantelen, plots stormden een paar gevangenen gevolgd door soldaten naar buiten, een zware slag, een ontploffing en een gedeelte van het buis stortte in. Het onschadelijk maken scheen niet gelukt te zijn. We zijn zonder om te zien gewoon door gelopen. Toen we een paar uur later terug naar het lager gingen reden de treinen weer, de blindgangers waren opgeruimd.

Metser en de modelwoning

Ik moest een tijdje metsendiender spelen. Met een kruiwagen zand, cement en stenen aanvoeren in de heide is geen lolletje. Mortel maken was er natuurlijk ook bij, als die klaar was moest ik de kuipen van de metsers vullen. Ik maakte dus eerst de halve tonnen schoon, in plaats van de restjes gewoon op de grond te smijten, smeerde ik die in de gaten van de muur.
Kuhlmorgen, de baas van de metsers en aanhang, zag me bezig en vroeg of ik zin had om metser te worden. Grif stemde ik toe en 's anderendaags mocht ik bij hem, een emmer, een truweel, een hamer, een waterpas en een rolletje touw komen halen. Hij bracht me dan bij Lini, een Italiaan, die me op de hoogte moest brengen. Ik moest beginnen met een halfsteens muurtje van ongeveer twee meter. Na me de eerste handgrepen getoond te hebben, liet mijn leermeester me alleen verder doen. Een tijd later, mijn kunststuk (dacht ik) was 50 of 60 cm hoog, kwam Lini terug en zo fier als een pauw bezag ik hem en mij muurtje. Mijn leraar toonde me waar het fout was, welke stenen er niet perfect stonden, en zette dan zijn vijfenveertigen er tegen en ik kon opnieuw beginnen.Geloof me of niet, als mijn muurtje terug zo hoog was, zag ik zelf, dat het beter en rechter was dan de eerste keer? Is dat omverstampen gewoonte of is het een ritueel om beginners erop te wijzen dat het beter kan, in ieder geval het had geholpen.
Dat was het begin van een tijd, dat ik met plezier op de baustelle stond te werken. Naar buis gaan was er toch nog niet bij en metsen was beter dan als metserdiender met die kruiwagen, zand, cement en stenen aan te brengen, door dat mulle zand van de beide. Sommige gebouwen, winkel, caf?, het politiebureel worden met snelbouwstenen gemetst. Ik zette mee de hoeken op, onder het alziende oog van Lini natuurlijk, die af en toe mijn werk verbeterde. Dan kwamen er een paar Italianen bij om de muren af te maken en ons van mortel en stenen te voorzien. Aan de grote huizen stonden we vlug met 7 of 8 man te werken, buiten mij, allen krijgsgevangenen. Het waren eigenlijk militair geinterneerden, op hun uniform was van achter een grote M en I geschilderd. Als ik een sigaret opstak, was er altijd wel een Italiaan die me een teken gaf dat hij het stompeltje wel wou. Als ik zover was, ik rookte de sigaret niet helemaal op, gaf ik hem een seintje, schoot het peukje in zijn richting en hij ving het op in de vlucht. Het was een goede ploeg, het gebeurde soms dat ik begon te fluiten of te neuri?n en dan liefst 0 Sole mio, La Paloma of een ander Italiaans liedje en na een paar ogenblikken vielen de MI?s in en zongen mee uit volle borst.

Die zuiderlingen kunnen toch niet zwijgen als ze muziek horen. Kuhlmorgen, onze baas of polier in 't Duits zei me eens "Joep, dat is hier de enige ploeg op de baustelle, die staat te zingen. Op een dag werd er niet gezongen of gefloten toen hij langs kwam "het is hier zo stil" stelde hij vast, ik begon zachtjes te fluiten, ik geloof dat het 0 Sole Mio was, en ja hoor ze lieten me niet in de steek, één voor één vielen de gevangenen in en in een mum van tijd stond heel de ploeg te zingen of te fluiten. De baas bezag me schudde zijn hoofd eens, begon te lachten en ging verder.

In Hamburg had men op een open plaats, die waren er genoeg na de grote aanval, een aantal grondvesten klaargemaakt. De verschillende bouwfirma's moesten er op hun eigen manier een huisje komen bouwen, om na te gaan wat het goedkoopste was aan werkuren en materiaal? Ik moest op een morgen bij Kuhlmorgen komen en hij vroeg me of onze mensen zich daarvoor zouden inzetten. Ik bekeek hem, en zei als hij voor een extra rantsoen kon zorgen dat zeker zou gaan. Dat was volgens hem niet zo eenvoudig, waar moest hij dat brood vandaan halen. Ik stelde voor als hij nu eens van het bestuur der firma, een paar ge?nteresseerden voor die modelwoningen kon overtuigen om ook een duit (t.t.z. brood) in het zakje te doen, dan zou hij wel voor acht Italianen dat extra brood bij elkaar krijgen. Dat was de moeite om te proberen, vond hij, keek me aan krapte eens achter zijn oor en terwijl hij naar het bureel stapte zei hij "die Belgier". Een paar dagen later kwam hij me vertellen dat het in orde was, iedere man van ons ploeg zou een halve kilo brood krijgen, behalve ik natuurlijk, wij kregen in het lager genoeg te eten, volgens hem. Ik had inmiddels Lini op de hoogte gebracht en die wist me te vertellen, dat de mannen onder die voorwaarden er zouden invliegen. Eindelijk was het zover, met een vrachtwagen bracht men ons en ons gerief naar Hamburg. Het bouwmateriaal was reeds ter plaatse. Met zijn allen maakten we mortel en legde de snelbouwstenen klaar. Terwijl hadden Lini en ik reeds een paar hoeken opgezet, zelfs de baas had erbij geholpen. Afijn, om een lang verhaal kort te maken, de muren zag je zo de hoogte in rij zen. Tegen de middag zei ik tegen de polier: "de jongens krijgen dorst", van mezelf sprak ik niet, waarop hij antwoordde: "er staat toch een kan coco". Ik vroeg hem of dat bij de bouwvakkers de gewoonte was gekleurd water te drinken of die geen bier mochten, hij keek me aan zei "du schweinehund" maar schoot in zijn zak en gaf me geld om bier te halen.
De kan leeg gieten en achter de hoek naar een caf? gaan was zo gebeurd. Terwijl de waard de kan vulde, bestelde ik voor mij ook een pint natuurlijk. 't Was warm weer en de baas betaalde toch. De Italianen keken verbaasd toen Josepke hen bier te drinken gaf, maar ik vertelde, dat niet ik maar de baas trakteerde. Een eind na de middag kwam Kuhlmorgen terug bij me, en zei glunderend "Jozef we staan al een heel eind verder dan de andere ploegen, en gaf me geld om nog eens bier te halen en neem er zelf ook een voegde hij eraan toe. Om de rekening nu te doen kloppen, moest ik bij het wachten, ja goed geraden, twee pinten drinken. Dat was eigenlijk geen probleem.'t Was warm en die twee halve liters kon ik wel baas, 't was maar fluitjes bier en gezweet hadden we ook genoeg. We waren vanzelfsprekend met ons huis het eerste klaar, er kwamen een paar hoge pieten van de firma kijken en die knikten goedkeurend in onze richting. We hadden ons materiaal terug opgeborgen en Kuhlmorgen gaf me toen ik op de camion kroop, een doos met brood voor de mannen van onze ploeg. Zo fier als een gieter deelde ik het uit en het deed me goed, dat de jongens me zo dankbaar aankeken, ze wisten van Lini, dat ik er voor een deel tussen zat.

Lager leven

We waren niet alleen bedrijvig op de baustelle, met 14 jonge mannen op een kamer kunt ge U wel indenken dat het niet alle dagen rustig was, zelfs 's nachts niet. We moesten soms opstaan om te gaan plassen, met die witte, rode of raapkolen, was dat geen wonder.
Ik droeg een hele tijd gummilaarzen, omdat ik mijn voeten nogal eens stuk liep met die houtschoenen. Om mijn sokken te sparen, had ik van een verduisteringsdraperie (gepikt uit het bureeltje van Eklert) stukken gesneden om mijn voeten in te wikkelen. Nu stonden de botten naast mijn bed en de lappen lagen erop, op de laarzen, niet op mijn bed natuurlijk. Op een nacht was het weer eens zover, hoog water, ik sprong uit mijn bed recht in mijn stiefels, ik voelde dat er in ??n van de laarzen jets lag en dacht dat het een van die lappen was. Geen probleem, ik ging naar de wc en kroop half slapend terug tussen de dekens. Als ik 's morgens wakker werd bleef ik even op de rand van mijn bed zitten en keek naar mijn laarzen, zag ik toch die twee lappen op de grond liggen zeker. Met mijn slaperige kop dacht ik, wat lag er dan eigenlijk in dien bot?
Ik sprong op de grond, ik sliep in het bovenste bed, en stak mijn hand in de stiefel en voelde iets zacht, het leek wel een pelsje. Ik schrok dus niet omdat ik verwachtte wat te vind en, ik haalde het ding eruit, een muisje. Dan zag ik verschillende jongens in mijn richting kijken, dus die waren hoogst waarschijnlijk ontgoocheld omdat ik niet schrok of gilde. Ik bekeek het beestje even en slingerde het de kamer in, twee bedden verder zat Arie recht in zijn bed, was bezig zich lekker te rekken en te geeuwen. Hij legde zich nog even neer, en ging met zijn wang op het beestje liggen, de muis was per ongeluk, anders kan je dat niet noemen ik had niet gemikt, op zijn kopkussen terechtgekomen. Onze vriend schrok zich te pletter en begon te gillen als een stoomfluit, de rest van de kamer schaterden het uit van 't lachen. Arie wist eerst niet wat doen, zich kwaad maken of mee lachen en koos dan maar het laatste.

[center][img]http://www.worldwar.be/img/misc/10.jpg[/img][/center]

Jan troosten

Jan een flink uit de kluiten gewassen Groninger, zijn familienaam herinner ik me niet meer, zat op een avond stil op zijn bed. We hadden gezien dat hij een brief had zitten lezen, was dat nu de oorzaak van zijn slecht humeur, hoogst waarschijnlijk wel, maar geen mens wist het zeker, de jongens hadden het natuurlijk allen gemerkt. Opeens stonden er een paar gasten recht en pakten Jan met een man of vier vast en legde hem op de tafel. Er kwamen een paar helpers bij en ze begonnen zijn broek uit te trekken. Verwonderd zat ik te kijken want dat had ik nog niet meegemaakt.
Jan was zeker 1m75 lang en woog minstens 85 kg en die kwam met zijn billen en de rest bloot op de tafel te liggen. Een kopkussen werd van zijn overtrek ontdaan en onder ons Jantje zijn poepke - hallo poepke, zeg maar kont geschoven, dan kwam er een pakje poeder tegen de zweetvoeten aan te pas, waarmee onze vriend bestrooid werd, zijn Jantje en toebehoren werden zogezegd getalkt. Terwijl ze met een man of zes bezig waren onze kleine (?) te behandelen stond de rest van de kamer te brullen van 't lachen natuurlijk. Eerst verzette Jan zich maar tegen vier gasten uit Groningen en Drente moest hij zich vanzelfsprekend gewonnen geven en koos ook de slimste oplossing en begon mee te lachen en baby te spelen, wat de pret nog verhoogde.
Hoofdzaak, de trieste bul van onze vriend was voorbij.

De straf

't Was ook de gewoonte, als er iemand zijn eetgerief ging afwassen nam hij de spullen van een of twee kamergenoten mee. Daar bestond geen vaste regel voor en we deden het om beurt. Na een tijd viel het ons op, dat er regelmatig wat verdween, lepel, vork of mes. Maar ja, waar gaat er nooit wat verloren. We begonnen er ten laatste eens over te pallaberen en kwamen tot de vaststelling dat het de laatste dagen de spuigaten uitliep. Misschien zijn onze spulletjes wel gestolen, stelde een jongen vast, de anderen begonnen te lachen, toch niet hier in onze kamer zeker. Om alle twijfel uit te sluiten, beslisten we om samen al de kasten en valiezen te controleren, er was er maar eentje die weigerde en ja hoor, de dader was gevonden. We begonnen dus eerst met zijn kast, hij wilde zich verzetten, maar tegen de rest van de kamer had hij natuurlijk niets in te brengen. Al onze lepels, vorken zelfs persoonlijke dinges als schaartjes of een zakmes, die we dachten verloren te hebben, al hetgeen verdwenen was de laatste tijd kwam tevoorschijn.Er was nog een rede ook. Thijs, zo heette de dief, zou een paar weken later in verlof gaan om te trouwen, en wou zo zijn uitzet vergroten zeker. We vonden dat hij moest gestraft worden, maar hoe?
Gaven we het door aan de lagerfuhrer, dan ging hij onherroepelijk naar een erziehunglager, een soort heropvoedingskamp, maar dan op zijn Duits, met de nodige afranselingen en stokslagen. Dat wilden we onze vriend (?) niet aan doen en besloten hem te negeren. Mensenlief is dat een straf, niemand maar dan ook geen mens sprak nog met hem. Als we aan de tafel zaten, en hij zette zich naast ons, dan schoven we van hem weg of gingen naast ons bed staan. Als hij zich bij ons voegde om samen naar het werk te gaan, bleven we staan wachten en hij kon alleen verder lopen. We merkten dat het voor hem een echte hel was, maar hij had het zelf gezocht.

Straflager

Eens heb ik een jongen zijn verhaal horen doen over zijn verblijf in een erziehunglager. Ik woonde nog in Waltershof, 't was vlak na ons verblijf in Blummenthal. Toen ik naar de keuken ging om mijn eten te halen, stond me daar toch een rij aan te schuiven, dat zou te lang duren om te wachten en besloot eens naar de verpleegzaal te gaan, er lag een jongen van onze kamer. Terwijl ik aan het voeteind van zijn bed met hem stond te praten, hoor ik achter mij iemand Jef roepen. Ik draaide me om en keek naar de andere rij bedden, ik kende er niemand van. Dus verder gepraat, weer hoor ik mijn naam noemen, ik keek weer naar de overstaande bedden en zie iemand vragen, "kent ge me niet meer?" Ik bezag de jongen aandachtig en dan zag ik wie het was, zijn naam is me ontgaan maar ik herinner me nog dat hij ergens in de buurt van Beveren woonde. We gingen soms samen met de pont naar het werk, toen ik hem vroeg wat hij mankeerde, ontweek hij mijn vraag, dus liet ik hem hierover verder gerust. Ik babbelde nog wat met mijn kamergenoot en ging mijn prakkie en rantsoen brood halen. Enige tijd later liep ik een eind weg van het lager tijdens een luchtaanval, ik voelde me niet veilig in de kelder van dat oude gebouw, en ontmoette die jongen van de ziekenzaal die me geroepen had. Ik had hem toen niet herkend, omdat hij een heel pak was afgevallen, zijn bol boerenkopeke was veranderd in dat van een tbc.lijder, hij was nu weer een paar kilos zwaarder geworden.
We liepen samen een heel eind verder en nestelde ons op een schuit waarmee men het uit de Elbe gebaggerde slib vervoerde. We zaten dus tamelijk veilig, ik vroeg hem wat hij nu mankeerde toen hij in de infirmerie lag. Och, dat was met een omgeslagen voet vertelde hij me, toen vroeg Ik hem hoe dat gebeurd was en hij zweeg in alle talen. Nieuwsgierig als ik door dat zwijgen geworden was, drong ik aan. Met angst in zijn ogen keek hij me aan en ik moest beloven het nooit tegen iemand te vertellen en hij deed zijn biecht zo leek het wel.
Op een dag stond hij in Hamburg in de rij aan een cinema, hij had een dag blauw gemankt. Twee heren met hoed en lederen jas spraken hem aan, vroegen zijn ausweis en dan zijn urlaubshein, die had hij natuurlijk niet en ze namen hem mee. Ze reden een verbeteringslager binnen, stopten voor een bureel en zeiden hem dat hij moest maken dat hij zo vlug mogelijk binnen was. Hij liep dus van de auto naar de bureaus, opende de deur en toen hij wou binnen stappen, kreeg hij een vuistslag in zijn gezicht en lag terug buiten. Kunt ge niet kloppen was de boodschap, hij stond recht klopte op de deur en wachtte er werd geopend en wham, weer een vuist op zijn kaak. Kunt ge niet binnenkomen als ge geklopt hebt, was de tweede les. Hij had dus al op zijn donder gehad en was nog niet eens ingeschreven, het volgende staaltje van Duitse cultuur kreeg hij een paar weken later, hij was voor zes weken ingeschreven, dat ging zonder onderzoek of rechter.
De werkdagen moesten ze in de stad puin ruimen, maar 's zondags was het rustdag, dat hield in dat ze het lager niet uit moesten. Maar niets doen is het hoofdkussen van de duivel en daarom moesten ze balken van een paar meter lang, van de ene kant van het lager naar de andere kant brengen. Hij had met zijn maat een balk gestapeld en gingen terug om een andere te halen. Ze kwamen dus lotgenoten tegen die beladen waren, terwijl ze passeerden struikelde de achterste van de dragers en om te voorkomen dat de eerste die last op zijn hielen zou krijgen, ving hij de balk op en hielp die jongen dus. Dat was tegen de regels van het kamp, er werd door niemand wat gezegd en ze gingen dus verder met hun werk.
Na de arbeid. .. . appel, "ordnung muss sein", er werden twee gevangenen aangeduid om de springbok te halen. Die werd gebruikt om jongens te kastijden. Tot zijn grote verbazing hoorde mijn vriend zijn nummer roepen, hij moest over de bok gaan hangen, zijn handen werden met riemen vastgemaakt en hoorde dat hij twintig stokslagen tegoed had. Men maakte zonde van zijn broek want die werd omlaag getrokken, "gelukkig valt ge na een paar slagen bewusteloos en voel je niet veel meer" vertelde hij. Hij werd door zijn kamergenoten op zijn bed geholpen en terwijl ze hem verzorgden met natte doeken, probeerde men te achterhalen, wat de rede was geweest van dat pak slaag. De bewakers hadden wel gezegd hoeveel, maar niet waarom hij ze kreeg, na een poosje kwam men erachter dat het niets anders kon zijn dan, omdat hij de vallende jongen geholpen had. Een paar dagen later verstuikte hij zijn enkel bij het puin ruimen, na een poosje merkte men dat het tamelijk ernstig was en stuurde men hem terug naar Waltershof Hij kreeg de boodschap mee, als men er achter kwam dat hij tegen iemand wat verteld had over het erziehunglager, men hem zou vinden en hij voor een paar weken kon terugkomen. Ik heb hem dan ook om mijn eerstekommuniezieltje beloofd dat ik het nooit verder zou vertellen.

Douchen en zien douchen

In het lager was een barak met de lavabo's en douchen, in de eerste ruimte stonden een paar van die fabrieksbakken, die grote ronde met verschillende kranen. De tweede plaats, ook ongeveer vijf bij vijf meter, was de doucheruimte, aan het plafond hingen een zestiental sproeiers, het was dus samen baden. In 't begin ging ik zo ver mogelijk van de deur staan en met mijn gezicht en zo naar de muur, later beterde dat. We stonden zo dicht mogelijk bij de open deur, als er dan iemand water kwam halen of zijn handen wassen kon je nog eens babbelen..

Lager Falkenberg was eigenlijk een complex geval, er waren onze barakken (Belgen, Hollanders, Oekrainers en Fransen) dan de lagerverwaltung verder een lager voor vrouwen uit het oosten van Europa en een paar barakken voor de brandweer. Er waren een paar keukens en eetzalen, een ziekenafdeling en een wasbarak. Buiten de lavabo - en doucheruimte was er ook de stookplaats vlak naast de stortbaden. De Russische en Poolse vrouwen kwamen in ons lager op bepaalde dagen een douche nemen. Dan was het wasbarak natuurlijk verboden voor de mannen en om zeker te spelen stonden er dan een paar vrouwen bij de ingang, men koos dan ook niet de kleinste uit en er waren kanjers bij, ik kan het je verzekeren. Op één van die wasdagen voor vrouwen, had ??n van de lagerwerkers, 't waren allen Hollanders, zich laten opsluiten in de stookplaats. In een houten wand zijn er allicht kieren of gaatjes, ge hebt het geraden, ons Keesje stond volop te genieten van die blote vrouwtjes, tot één van de meisjes het merkte.Ze verwittigde de dames van de bewaking en die trokken de stookruimte binnen om de gluurder aan zijn verstand te brengen dat het niet fatsoenlijk was om badende vrouwen te bespieden. Hoe ze het deden, ik had niet in zijn plaats willen zijn, maar zijn gezicht had alle kleuren van de regenboog. Iedere keer dat we hem later tegenkwamen in het lager, zongen we dat liedje. 'Twee ogen zo blauw' Het heeft een hele tijd geduurd voordat de sporen van zijn ontmoeting met die twee van het zwakke geslacht niet meer te zien waren.

Pasen

Om mijn rantsoen wat aan te vullen ging ik eens naar de lagerverwaltung en vertelde dat ik mijn etenskaart verloren had. Ik kreeg voor een dag een extra bonnetje, moest nog eens goed zoeken en de volgende dag terug komen. Ik had natuurlijk mijn kaart niet teruggevonden en kreeg voor de rest van de week, de voorbije dagen knipte men eraf, een kaart die afgestempeld werd door de lagerfuhrer en onze Jozef kon de volgende dagen tweemaal eten en brood halen. Die zondag kregen we per man twee eieren, dat was nog nooit gebeurd en gebeurde later ook nooit meer. 't Was toch Pasen die zondag en daar zat ik met vier tikkeneikes in mijn kast. Je etenskaart verliezen kon je niet dikwijls avonturen, die gasten op het bureel waren ook niet gek.

Aanval op Harburg

Een hoekbunker in Hamburg

In de herfst van '44 moest ik naar de tandarts in Harburg, ik had al een tijdje kiespijn. Met de trein over Hansbruck en Unterelbe, ik had het adres van de verpleger in het lager gekregen. Net als ik aanbelde en de zuster opende, werd er alarm geblazen, ze mocht niemand binnenlaten en ik stond even later terug op straat. Ik slenterde maar een eind weg en kwam een paar straten verder bij een hoekbunker, dat was een speciaal gebouwde schuilkelder, een meter of twaalf hoog. Meer uit nieuwsgierigheid dan uit angst ging ik naar binnen.
Er werd toen in de omgeving van Hamburg verteld dat Harburg niet op de Engelse of Amerikaanse kaarten stond, het was praktisch nog niet gebombardeerd, alhoewel er veel fabrieken en raffinaderijen waren. Die dag was het toch even anders, na een poosje gierden de Amerikaanse bommen (het was overdag) naast en op de bunker. Gelukkig met zijn metersdikke dak en muren kon die wel tegen een stootje, het moet toch een flinke por geweest zijn want heel dat betonnen gevaarte stond gewoon te wiegen als koren in de wind. Buiten mij was er nog een soldaat en een matroos aanwezig, de anderen waren vrouwen, kinderen en een paar oude van dagen, toen de bunker geraakt werd riep de soldaat "die verluchtingsgaten dicht" dat waren openingen van circa 25 cm en konden afgesloten worden met een metalen deurtje van zeker 5 cm dik, ik kreeg het niet dicht alhoewel ik met mijn volle gewicht en kracht stond te duwen. Opeens viel de luchtdruk van de ontploffende bommen weg en het viel haast vanzelf dicht. Een vrouw werd hysterisch van schrik en begon te gillen, de matroos sprong er naartoe en gaf ze een klap in haar gezicht die kon tellen en haar paniek was voorbij. Ik was ook tussen de banken gaan staan, een oud vrouwtje greep me bij de hand, ik probeerde haar moed in te spreken, ze zat ocharme te rillen als een espenblad, ik voelde die rillingen langs mijn hand zo heel mijn lichaam in beweging zetten, daverend trok ik me voorzichtig los en ging wat verder staan.
Na een drie kwartier werd alles veilig gemeld, we gingen dus langzaam langs de hellingen tussen de verdiepingen, er waren geen trappen, naar beneden.
Er werd weer alarm gegeven en we konden terug, gelukkig was dat na een half uurtje voorbij. De tweede golf vliegtuigen zal kleiner geweest zijn, maar ze gingen toch ook behoorlijk te keer. We daalden weer de hellingen af beneden aan de ingang stond al politie die de mannen van de andere verdiepingen wees waar ze moesten gaan helpen. Een heel groot gedeelte van Harburg was in puin geworpen. Gelukkig was de poort vlakbij de zijkant van het gebouw en terwijl de agent de man voor mij zegde waar men hem kon gebruiken, glipte ik de hoek om en verdween uit het zicht. Ik rende als een gek door de straten vol puin en putten, ik vloog overal over en voorbij, ik moet toen als die Griekse god vleugeltjes aan mijn voeten gehad hebben.
Geen put was te groot, geen hoop stenen te hoog, 't was of ik overal over gleed tot ik na een twintigtal minuten de rand van het stadje bereikte. Om nu in het bos te geraken, moest ik een holle weg over, ik sprong naar beneden en de helling aan de overkant, 't was hoop en al een meter vijftig, ben ik op handen en voeten opgekropen zonder te stoppen tot ik een meter of tien verder tussen de struiken lag. 'k Heb daar wel een half uur gelegen, ik was kapot, helemaal leeg, tot ik weer adem had, ik ben dan verder door het bos getrokken, tot ik achter de Falkenberg, vlak bij het lager uitkwam.
Dan hoorde ik soms zeggen, "Ik ben niet bang, ik eigenlijk ook niet..." ten eerste ik had er geen tijd voor en ten tweede ik had teveel schrik. Tijdens zo een bombardement kunt ge niet denken, ge zit gewoon wezenloos te kijken, tot het voorbij is.

Op stap

We waren een met een paar jongens van de kamer in een cafe in Harburg, Kees had net en laars van minstens drie liter bier uitgedronken zonder ze op tafel te zetten en had dan natuurlijk in de WC alles nagemeten. Met veel lef.. maar zo bleek als een doek zat hij daarna bij ons op te scheppen dat hij dat nogal gedaan had. Ik vond het niks om mee te stoeffen en zat ongelovig naar zijn verhaal te luisteren. Er kwam een Belg binnen, die probeerde een pakje Gloria (goede tabak) te verkopen aan de waardin, die dat zaakje niet vertrouwde. Hij vroeg ons of er bij de ploeg een Belg was, die de vrouw zou kunnen overtuigen van de kwaliteit van de tabak. "Man," zei ik, "doe toch geen moeite en verkoop dat pakje aan mij en als je broodzegeltjes hebt wil ik die ook nog." Hij moest 's anderendaags verse broodmarken krijgen, maar als die eens een paar dagen te laat kwamen, kon bij zelf geen brood kopen twijfelde hij. Na wat over en weer gebabbel kon ik hem toch overtuigen en kocht van hem de Gloria en zegeltjes. Ik deed of ik de chef was van mijn kamergenoten en zei, "kom mannen we moeten verder". Ik wou zo snel mogelijk buiten zijn met de buit, want ik had heel goedkoop gekocht en dacht dadelijk krijgt die knul er spijt van en krijgen we gedonder. Op de straat vertelde ik de jongens waarom we zo rap moesten vertrekken en zei hen ook dat ze de tabak konden kopen, maar dat het brood voor mij was, en dat ik een paar wittebrood-bonnetjes wou trakteren in een cafetaria. Toen we in die zaak binnen kwamen, leek het of we niet heel welkom waren, maar we werden geduld.
De juffrouw die de bestelling kwam opnemen, bekeek me eens toen ik vijf koffie en koeken vroeg, voor één zegeltje van een pond. Wist ik veel hoeveel dat er zouden zijn, eerst bracht het meisje het drinken en dan kwam ze met een schotel koeken, mensen, ze moest ze met twee handen dragen, wijzelf keken eens ongelovig dat het er zoveel waren. Een paar verbruikers die wat verder zaten bekeken ons eens en schudden het hoofd. Wij bezagen elkaar lachend en vielen aan.
De berg lekkers smolt als sneeuw voor de zon, de stapel werd met de minuut kleiner en ik zag aan de jongens hun gezicht dat ze er deugd van hadden. Toen ik later afrekende verstond ik de dienster verkeerd en dacht dat ik haar een halve mark profijt gaf maar het was een tip van twee en halve mark. Ik begreep niet waarom ze me in mijn jas hielp, ik geloof zelfs dat ze met een borsteltje over mijn schouders ging. Buiten gekomen beginnen me die gasten te lachen, te brullen, ik keek ze verwonderd aan en dat verhoogde natuurlijk de pret nog meer. Eindelijk kreeg ik dan de uitleg en kon mee lachen, niet tegenstaande de grote tip stonden de jongens er toch op om de kosten broederlijk te delen.

Terug naar de werf

Een tijdje na de aanval op Harburg, vroeg een oud echtpaar, of ik hun wou helpen en paar tussen het puin geredde meubeltjes naar Neugraben te halen. Met een wagentje gingen we op stap, anderhalf uur heen en dan nog eens terug. Ze toonden hun dankbaarheid met broodmarken. Zoiets kon ongemerkt voorbij gaan, maar ik had die dag maar een halve dag op de baustelle gewerkt en meester Eklert vond dat een vergrijp dat moest gestraft worden. Ondanks het protest van verschillende buren, werd ik verplaatst naar de scheepswerf en moest later verhuizen naar het Rethelager. Op de werf kwam ik terecht in de elektriciteitcentrale en daar werd ik bevorderd tot schoonmaker mijn werktuigen werden emmer, dweil en borstels, als ik de onderhoudelektriekers niet moest helpen.

In de E-centrale

Ik herinner me van die periode een paar feiten die de moeite waard zijn om te vertellen. Op het bureel van de werf werd ik afgehaald door meester Cas die me mee nam naar zijn heiligdom. Daar stelde hij me voor aan zijn vaste medewerkers. Vier man waarvan ik enkel de naam van Walter Riemer niet vergeten ben, die nam me het meest op sleeptouw. Hij nam me ook direct in vertrouwen en zei dat de andere drie niet de echte waren, wat ik achteraf ook vaststelde, het waren kerels van "Heil Hitler.. ."een verwittigde jongen, is er twee waard
In de centrale stonden, compressoren, dynamo's, stroomomvormers te veel om op te noemen, ik had nog nooit zoiets gezien, 't was echt indrukwekkend voor een leek als ik. De onderhoud van de vloer en de linoleum tussen de machines was mijn taak en de baas zei me, dat ik moest opletten dat er niemand met vuile voeten in de zaal kwam, ja hem zelf terug sturen om de voeten te vegen, wie het ook was. De witte vloer en de gangen moesten smetteloos zuiver blijven, de onderhoud was tamelijk gemakkelijk en vlug gebeurd en ik was blij dat Walter me af en toe vroeg om te helpen bij een kuis. Die vertelde me dat het kleine magere ventje op de bedieningsbrug, lang in Antwerpen gewoond had en dat ik moest oppassen als ik tegen een landgenoot stond te spreken, want die magere verstond en sprak Vlaams. Zijn ouders waren naar Antwerpen getrokken toen hij een jaar of drie was, als kind ging hij bij ons naar de school, als bij oud genoeg was om zijn dienstplicht te vervullen, kon hij kiezen tussen het Belgisch en het Duitse leger en hij wou zijn oude Vaderland eens bezoeken!
t Was begin 1914 en een halfjaar later kwam bij terug maar bracht al zijn vriendjes mee tot in 1918, dan ging hij mee terug tot in Hamburg en trouwde daar. Walter en zijn broer hadden voor de oorlog een paar maanden vast gezeten voor hun lidmaatschap in een socialistisch syndicaat en toen de oorlog tegen Polen begon werden ze vrijgelaten. Er was ook een andere elektrieker maar die was gelukkig niet veel van zeggen, de schilder die de nummers en letters op de machines moest zetten was een soldaat die in herstellingsverlof was van het Oostfront, bij vertelde dasrover uiteraard ook niets. In de kelder van het gebouw waren Poolse gevangenen van de opstand in Warschau bezig aluminium latten met loden hamers op een lodentafel recht te slaan. Dat waren latten die men in de hoogspanningscabines gebruikte om de verbindingen te maken ze waren tijdens een brand krom getrokken.
Die Polen hadden vlug door dat ik bereid was hen te helpen als ik kon, ze kwamen dan af met aardappelen en vroegen of ik ze voor hen kon koken.
We hadden een werkplaatsje met een werkbank, kasten waar allerhande gerief in stak en natuurlijk een elektrisch vuurtje, hoe kon het anders. Zo stond ik dus regelmatig pelpetatten te maken en Cas zei op een keer, "Jozef, hoe is het toch mogelijk, zoals je aardappelen eet, moest je al honderd kilo wegen." Eens vroeg een Pool of ik voor hem zeeppoeder wou kopen en gaf me een zegeltje voor een halve kilo van dat spul.
's Anderendaags droeg ik het pakje naar de kelder, het had me iets meer dan tien pfenning gekost en wou dus van geen betaling weten. De gevangenen wees dat verontwaardigd af en stond erop dat ik geld aannam, een paar van zijn vijanden hadden zelfs bijgelegd. Ik had reeds een paar maal Polen geholpen en op een keer toonden ze me hun dankbaarheid. Ik was in ons werkplaatsje bezig toen er op de deur gekopt werd. Er stond ??n van de Poolse jongens die me vroeg of ik eens naar de kelder wou komen, daar stonden een paar gevangenen die me lachend begroeten. Verbaasd stond ik te kijken toen ??n van hen een stuk witbrood tevoorschijn baalde, die mannen hadden grote zakken in hun overjas, en me een boterham gaf besmeerd met smeerkaas.


Ze hadden ieder een pakje van het Rode Kruis gekregen en lieten me mee proeven. Ze zagen met grote genoegen hoe ik er van genoot, ik was nog niet helemaal klaar en een van hen, haalde een pakje Amerikaanse sigaretten tevoorschijn en gaf me er ??n. Toen de sigaret half op was wou ik ze uitknippen om later nog een paar trekjes te kunnen doen. Ze vroegen wat ik wou doen en na mijn uitleg hielden ze me tegen, en gaven me er nog ??n voor later. Ik zag aan hun gezichten dat ze het prettig vonden dat ik zo stond te genieten van de boterham en het rokertje. Dan vertelden ze me dat ??n van hun officieren, naar het Internationale Rode Kruis geschreven had om te protesteren dat zij als krijgsgevangenen van de opstand in Warschau, te werk gesteld waren op een duikboot werf., wat verboden was door de Conventie van Geneve. Ze hadden nu wel een pakje gekregen, maar gingen weg van ons werk om in verschillende steden puin te ruimen We hebben in de E-centrale ook een paar dagen KZ-gevangenen gehad, om op te ruimen, na een dakbrand, dat gebeurde voor ik er werkte, dus niet meegemaakt. Eens zag ik een SS-man met een hondenzweep uithalen naar een gevangenen, Walter Riemer had het ook gezien en riep me naar onze werkplaats. Ik mocht van hem niet meer buiten zo lang die blauwgrijs gestreepte jongens bij ons bezig waren.

Honger

Er wordt dikwijls gezegd "ik heb honger" of "het is om honger van te krijgen", maar ik heb zo een idee dat de meeste mensen eigenlijk niet weten wat honger hebben betekend. Het is niet het gevoel in je bulk rond etenstijd, want dat gaat na een poosje over zonder te eten. Als je op een markt loopt en je ruikt de frieten, gebraden kippen, de belegde broodjes of hamburgers, dan krijgt ge geen honger, maar wel zin om je tanden te zetten in al dat lekkers. Maar eigenlijk honger is naar mijn inziens, als ge een zangvogeltje zat te plukken, zoals ik zag gebeuren en het daarna rauw opeet, dan weet ge wat honger is. Als ge vlak voor iemand gaat staan die een boterham eet, dat stuk brood met je ogen volgt, naar de mond even naar beneden in de band, terug naar de mond.
Als ge dan de arm vastgrijpt om te beletten dat het laatste stukje in die mond gaat verdwijnen, zoals een Italiaan bij mij deed, dan weet ge wat honger is.
Als ge in een eetzaal van Duitse arbeiders, die op de werf een middagmaal kregen mits het afgeven van rantsoenzegeltjes, als ge daar rond loopt en uitkijkt of er iemand het prakkie niet lust en het naar je toeschuift en je zonder blozen toe tast of als er iemand zijn bord niet leeg eet en opstaat, op zijn plaats gaat zitten en zijn overschot opeet, dan weet ge wat honger is.
Als ge een raapkool, dat is voor varkens bijvoer, van ongeveer een kilo onder je jas mee naar het werk neemt, ze in schijven op een elektrisch vuurtje laat bruin worden (verbranden) en gretig naar binnen speelt, dan weet ge wat honger is.
Dit stukje was niet zo optimistisch, maar het kwam in me op om het ook maar neer te pennen. Om eerlijk te zijn, na het opgeschreven te lebben, zat ik nog een tijdje voor me uit te staren en terug te denken aan die periode, dat ik in die eetzaal rond liep. In deze tijd nu, kan ik het haast zelf niet meer geloven dat ik daartoe in staat was, maar ik had honger en schaamte telt dan niet.

Frits onze schilder

Vlak over de E-centrale (electriciteitscentrale) was de E-werkstatt waar de herstellingen van motors, lasposten en dergelijke gebeurde. Om de boel schoon te houden was er een Russisch meisje aangesteld, die had haar borstels, dweilen, emmers en andere spullen in een ruimte onder de trap van de centrale. Op een dag kwam ze het een of ander halen en ontmoette de SS-man die belast was met de bewaking van de KZ-gevangenen. Hij vroeg haar wat en het meisje dat haast geen woord Duits sprak wist niet wat antwoorden en glimlachte even, die SS-er maakte zich kwaad en gaf het kind een draai om haar oren. Nu wilde het toeval dat Fritz onze schilder, vlak bij de ingang bezig was, die zag het gebeuren sprong recht en gaf de bewaker een vuistslag van het kaliber dat bij in de bergruimte terecht kwam. Woedend vloog de SS-er recht en greep naar zijne revolver.
Gelukkig stonden er reeds verscheidene mannen uit de werkplaats, ze waren op het lawaai afgekomen in de gang, en de revolver werd afgenomen. Het huilende meisje werd naar de ingenieur gebracht, die precies van haar en Fritz wou weten wat er gebeurd was. Op het hoofdkantoor van de werf werd de zaak onderzocht en de bewaker moest zich bij het kind verontschuldigen, wat bij als SS-er niet kon doen, zei bij. E?n ding wel, hij mocht de E-centrale of werkstatt niet meer betreden.

Alarm

Naoorlogse tentoonstelling in een bunker in Hamburg

Het Rethelager lag in Wilhelmsburg op een aangespoten vlakte tussen de Alte Suder Elbe en een spoorwegemplacement. Het was een hele rij barakken van verschillende lagers langs een macadambaan. Er was een kamp voor krijgsgevangenen (Russen) ??n voor auslander en naast het onze was zo een berucht erziehunglager (verbeteringslager). Aan de andere kant van de baan was het spoorwegemplacement van zeker tien sporen naast elkaar, dan stonden er aan de kant van een dok meerdere graansilo's. Daar moesten alle lagerbewoners naar toe als er alarm gegeven was, in het lager waren er hier en daar schuilgrachten gegraven, dan werd ge beschermd door een betonplaat met wat zand erop.
De gevangenen van het wederopvoedingslager liepen naar een silo recht voor hun uitgang. Wij moesten een eind verder naar de kelder, we liepen dan voorbij hun lager over de rails naar de verder gelegen graanopslagplaats. Eens sprong ik in mijn gummilaarzen en stormde naar buiten, de Flak donderde er al op los dat horen en zien verging. Nu wou het lukken dat de gevangenen van naast ons, reeds in colonne naar buiten stroomden, zonder na te denken spurtte ik gewoon door de rij. De kozak die de gevangenen bewaakte, zag me komen en wou me met zijn zweep te pakken nemen, maar ik was tamelijk vlug die tijd en vooral als er alarm was en ik hoorde het achter mij suizen. Even later stond ik in de kelder uit te blazen.Een andere keer, we zaten op een regenachtige dag in de kamer, toen er alarm gegeven werd. Ik stapte in mijn botten en liep buiten. In de eerste barak vlak bij de ingang van het lager, sliepen Fransen, terwijl ik daar voorbij holde, kwam er een jongen uit de deur en begon, vlak achter mij lopende, mee het spoorwegemplacement over te steken recht naar de voor ons bestemde graansilo. Ik lette niet op de talrijke plassen tussen en naast de rails, met mijn gummilaarzen aan sprong ik erover en als hij te groot was liep ik er gewoon door. In de kelder aangekomen keek ik eens om, en zag mijn achtervolger staan, van onder tot boven vol gespat en met een kwaad gezicht stond hij tegen een paar vrienden uitleg te geven en naar mij te wijzen. Ik denk dat hij me beter op een afstand gevolgd had.
We zochten dus bij gevaar de silo's op omdat we de gegraven schuilplaatsen niet veilig vonden, maar op een nacht waren we iets te laat om nog dat eind te lopen en doken in de dichtst bijgelegen gracht. Het regende bommen in de buurt, dat het een lieve lust was, we zaten onder de betonplaat te daveren en te schudden, het leek haast een aardbeving. Nadat het "alles veilig" signaal gegeven was, kwam men ons vertellen, dat de silo waar wij gewoonlijk naartoe liepen, door verschillende bommen geraakt was. Men telde er doden en gewonden, we bleven natuurlijk een hele tijd daar uit de buurt.
Na een paar weken, de kelder was opgeruimd en hersteld, bij ons was de schrik er wat uit, gingen we er terug schuilen en op een nacht was er naast een gegraven bunker een bom gevallen en al de inzittenden waren onder het zand bedolven en gestikt voor er hulp kwam. Zo zie je maar dat ge om een luchtaanval te overleven, meer geluk dan verstand moet hebben.

Ik was te laat uit mijn bed gekomen met een luchtalarm, ik dacht ze vliegen wel voorbij, zoals wel meer gebeurde. Maar nee, het was voor Wilhelmsburg, ik wou naar een schuilgracht lopen maar hoorde reeds een vliegtuig dat een duikvlucht begon en verschool me achter een muurtje naast de keuken. Ik zag in de verte een vlieger die laag over de lagers vloog en uit als zijn geschut de barakken bekogelde. Ik stak met kop en schouder boven dat muurtje uit en zag de stukken uit de daken vliegen, dat geweld kwam hoe langer hoe dichter, wezenloos stond ik te kijken.
Ik moest me maar laten vallen en ik lag veilig, maar ik kreeg mijn benen niet geplooid, ik was gewoon verlamd van schrik. Een eindje voor de kogels mij zouden bereiken, kwam er een einde aan de beschieting en steeg de machine terug de hoogte in. Die korte tijd dat ik daar verstard stond, had ik de voornaamste personen van de familie in revue zien passeren.
Toen ik later in de kamer kwam, keken de jongen me aan of ik een verschijning was, ik kon de eerste paar minuten hun vragen niet beantwoorden. Ik heb zo een idee dat ik toen dicht bij mijn einde geweest ben, maar hoe zegt men dat .......O ja... "onkruid vergaat niet".