Vanuit Dammtor gingen we het meest met z'n drie naar het werk, het waren Arthur Badts een jongen uit Merksem, Rik Asbestaris de zoon van een Griekse vader en woonde in ййn van de zijstraten van het Falconplein, en ik. We werkten allen voor de elektro-afdeling, Badts als elektrieker-hersteller, Rik en ik in de voorlopige verlichting, dat schepte zo een band tussen ons. Arthur was in '40 in 't leger en had dus tegen de Fritsen gevochten, als hij erover vertelde, dat gebeurde niet dikwijls, werd hij nog nijdig. In onze kamer was er nog een oud-strijder, Flor.Hij was zelfs gekwetst geweest en wou hier van profiteren om verlof te krijgen. Hij was eigenlijk een vervelende klier, hij pestte me soms, als ik na een brief van mijn vrouwtje gelezen te hebben, even stil zat te kijken. "Zit gij hier maar te kniezen, zij zal zich met de Duitsers wel amuseren "was ййn van zijn uitspraken. Ik, lummel, liet dat alles over me heen gaan, ik was in die tijd een stille bedeesde jongen. Lach niet, terwijl ik dit nu schrijf, kan ik het haast zelf niet geloven. De andere mannen van de kamer, vonden dat Flor het uithing, maar lieten hem begaan, het was tenslotte hun zaak niet.Badtske had al een paarmaal tegen mij gezegd, "jonge, jonge,... als ik zo een lijf moest hebben als gij, dan had ik hem al lang al de hoeken van de kamer laten zien" hij zelf was
haast twintig kilo lichter dan ik en bijna een kop kleiner, maar feller dan een foxterri?r. Op een avond, Flor en Tuur zaten over mij aan de tafel, begon de man van de Luchtbal me weer te ergeren. Badtske werd kwaad in mijn plaats, en seinde met zijn ogen, pakt hem... laat het niet duren... maak er een eind aan, dan dacht ik aan zijn woorden, bij mij zou het niet waar zijn, en zag wat een klein ventje het was. En ik grote slungel liet me doen zonder te reageren, ik zag verschillende mannen in mijn richting kijken en teken doen geef het hem. Opeens vloog ik recht pakte Flor aan beide ellebogen vast en trok hem naar me toe, hij kwam met zijn gezicht op de tafel terecht met een geweld, ik schrok er zelf van, greep dan met beide banden zijn hoofd beet en bonkte hem nog eens op de tafel.
Woedend vloog Flor recht en wou me over de tafel heen te lijf gaan, maar een paar mannen pakten hem vast en hielden hem in bedwang. Jef, de oudste van de kamer, bracht hem aan zijn verstand dat hij het zelf gezocht had en me in de toekomst moest gerust laten of het ander met hem te doen zou hebben. Een paar mannen waaronder Badts en Asbestaris, lieten hem verstaan dat ze het mee in de gaten zouden houden, en dat het spelletje lang genoeg geduurd had. Zo nijdig als een das, ging Flor naar de wasbarak om zijn gezicht te verzorgen en Jef de oudste hielp hem daarbij. Nadien kwam Flor nooit meer over mij aan de tafel zitten, ik kon hem missen als kiespijn.
Een tijd later ging Badts met verlof en wou onderduiken, werd gepakt en naar Berlijn gestuurd. Schreef naar Howaldt om terug te mogen komen maar dat werd geweigerd. Tuurke kwam om bij een bombardement op Berlijn, 't was een klein ventje maar een reuze kerel.
Rik Asbestaris was een lange magere slungel, maar een sympathieke jongen, hij woonde in de Vingerlingstraat in de buurt van het Falconplein. Alhoewel zijn vader een Griek was, sprak Rik een Antwerps om van te snoepen, het was zijn moederstaal want dat was "een farm teef van 't schipperskwartier en daar woonden de knapste wefkes van 't stad" zei de Rik. Ik zag hem eens een stoot uithalen tijdens een alarm, we zaten in de kamer te babbelen en hoorden de sirenen. Onze vriend zei "Jefke, het is de moment oem ons schup af te kuisse, ik geloof dat 't vandaag veur ons is." en hij stormde naar buiten. 't Was pikdonker en ik volgde hem daarom op de hielen, hij liep naar een schuilgracht die we naderden langs de achterkant. Ik was er nog nooit in geweest. Rik liep een hoogte op en dan zag ik hem in een gat springen.Ik schrok me een hoedje, ik dacht dat hij in een water- of beerput dook, ik wist niet dat het de nooduitgang was van de gegraven bunker. Voor ik Rik volgde zag ik eerst in het gat en merkte een laddertje waarlangs ik afdaalde, onze vriend stond daar te ruziлn met een jongen omdat hij met zijn sprong die gast bijna had verongeluk, hij was er bovenop gesprongen. Onze Asbestaris was impulsief en tamelijk slordig op zijn kieren en zichzelf. We kwamen bijna ieder dag op het nippertje aan de landungsbrucke, om de boot te nemen naar de Howaldt. Als wij op het schip stapten werden de trossen los gegooid en vertrok de dampfer, we waren dan nog net op tijd op de werf Laat de boel maar draaien was de leuze van Rik, maar hij stond altijd voor zijn vrienden klaar. Toen ik in verlof was hebben we elkaar nog verschillende malen geschreven, hoe ons contact verloren gegaan is, kan ik me niet meer herinneren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten