Volksturm

In het voorjaar van '45 wilde men in Duitsland alle weerbare mannen en jongens die bekwaam geacht werden een geweer of pantzerfaust te bedienen, nog oproepen. Met dit allegaartje van kinderen en bejaarden wilde men de lawine van de Britse, Amerikaanse en andere bondgenoten, tot staan brengen. Men leerde zelfs vrouwen antitankwapens gebruiken, die nieuwe rekruten hebben zoals we weten niet veel kunnen uitrichten. Ze konden enkel het aantal gewonden en gesneuvelden vergroten.
Zelfs de verplicht tewerkgestelde wou men inzetten, niet met wapens maar met spade, troffel en houweel.

Op een morgen kwamen er een paar Volksturmmannen onze kamer binnen. De eerste was een lachwekkend figuur, 't was een klein dik ventje, hij had een geweer over de schouder hangen dat bijna de grond raakte, ik dacht dat het een model uit 1870 was. De anderen waren ook allen tussen de vijftig en zestig, in onze ogen dus oude ventjes. Hun uniformen pasten langs geen kanten en spanden rond hun buikje, één was net een vogelverschrikker. Zijn tenue hing bijna te fladderen, de arme man was net een skelet, in zijn helm had hij zeker een muts steken om hem voor zijn ogen weg te houden. Die ventjes van het Duitse reserveleger, commandeerden ons naar buiten te gaan en ons in rijen op te stellen. Onder hun begeleiding stapten we het lager uit op weg naar de rand van het bos, waar we ??nmansgaten zouden moeten graven. We waren net een eindje op weg en een paar jongens begonnen "Und wir fahren gegen Engeland" te zingen.Ik geloof niet dat het in de Duitsers hun smaak viel, want ze begonnen de zangers te zoeken. Dat was natuurlijk niet moeilijk, kwamen ze echter in de buurt dan namen de mannen voor of achteraan over en zongen verder, na een poosje waren er een paar Duitsers die ermee lachten en was de pret eraf en we gingen zwijgend verder. Boven op een helling, aan de scheiding van het bos en de heide, moesten we ons verspreiden en kwam er een Volksturmer ons uitleggen wat er moest gebeuren. De putten moesten zeventig centimeter breed zijn en ongeveer ййn meter zestig diep, we kregen een spade, een troffel en een houweel.De bodem was niet hard maar door de humuslaag van dennennaalden en bladeren zeer taai, ik sloeg er mijn pioch in zo diep ik kon en trok met een flinke ruk de steel over. Dat was natuurlijk niet naar de zin van de Duitser die Cees, Arie en mij bewaakte. Hij haalde een ander houweel en kwam die stomme auslander eens voor doen hoe het moest gebeuren. Mijn twee kamergenoten begonnen de put te graven en legde het uitgedolven zand netjes op een hoop naast het gat. Weer kwam dezelfde Fritz ons uitleggen dat het niet goed was, we moesten dat zand camoufleren met takken, zodat het niet te zien was uit de lucht. Nu hadden we het zogezegd begrepen en onze oppasser ging wat verder uitleg geven.
Een paar meter van onze put stond een struik, die konden we best gebruiken voor onze camouflage. Cees en ik rukten hem uit de grond (van ver moet te zien geweest zijn dat er een bosje gestaan had) en planten hem op het uitgegraven zand. 't Was natuurlijk weer niet zoals het moest en de Volksturmman kwam het ons voordoen, hij trok de takken uit elkaar en verspreidde ze over het zand en de holte waar ze eerst stonden. Toen onze put zowat zeventig centimeter diep was hadden we geen zin meer in.
We zagen dat er bij ons in de omgeving geen Duitsers meer waren, die toonden een eind verder, andere jongens hoe men "richtig" een éénmansgat moest graven en het met het nodige groen moest verstoppen. Cees liet zich het eerst van de helling glijden en verdween in de heide beneden ons, Arie volgde en toen alles veilig bleef schoof ik ook de helling af We trokken met ons gerief verder de heide in, bij de eerste boerderij die we tegen kwamen, 't zal wel een heikneuter geweest zijn, vroegen we of ze geen belangstelling hadden voor ons houweel, spade en troffel. De boer was ge?nteresseerd en gaf ons ieder een brood van zeker een kilo, eens de koop gesloten zakten we af naar ons lager. De volgende dag verschenen de oude ventjes weer, er moesten nog eenmansgaten gegraven worden, maar we hadden pech, het bleek dat er nog meer jongens zaken gedaan hadden met hun gerief en bij de uitreiking hiervan werden onze naam en nummer van de kamer genoteerd. We hadden die dag nog meer pech, onderweg naar het bos, werd onze groep ingehaald door een auto.
Er steeg een officier uit die de Volksturmers vertelde dat de plannen gewijzigd waren, hun aanwezigheid was dichter bij de stad nodig. We moesten onze schoppen en houwelen weer inleveren en konden terug naar het lager gaan. We hebben die mannen ook nooit meer in ons lager gezien.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten